dinsdag 8 november 2016

de herfst van 2016 – 29



Mijn overgrootvader – ‘Evariste Cornet (1863-1933)’, zoals het keurig in Franz’ map onder een statig fotoportret staat bijgeschreven – was ‘s zomers plafonnier, stukadoor dus ofte plakker, en gedurende de winters sabotier, klompenmaker. Of kloefekapper – zoals mijn West-Vlaamse dialect het beroep met een goedmoedig, lichtelijk pejoratief scheldwoord zou noemen. Evaristes vrouw heette Clémence Buisset. Evariste en Clémence groeiden op in het Franse Signy-l'Abbaye, een kilometer of vijftig hiervandaan, in de Franse Ardennen, ten westen van Charleville-Mézières, de geboortestad van Arthur Rimbaud. Clémence kreeg, aangezien zij tot het vrouwelijke geslacht behoorde, nooit de kans om naar school te gaan, zij moest het vee hoeden. Op een dag, zo vertelt Franz, was zij, een kind nog, tijdens dat koeien hoeden in slaap gevallen en was de troupeau verspreid geraakt. Haar broer vond haar en sloeg haar op het hoofd met een stok. Om zijn zus bij te brengen dat je bij het koeien hoeden beter niet in slaap kunt vallen. Meedogenloos. De bult die zij daarbij opliep, weet Franz, is ze nooit meer kwijtgeraakt.

Misschien speelde dat incident ook mee in de emigratie van Evariste en Clémence naar het Belgische grensgehucht Forge-Philippe. Maar de belangrijkste beweegreden zal wel armoede zijn geweest. Enkele jaren later schoof het koppel wat meer naar het noorden op, naar Seloignes, waar het, nog steeds voor de eeuwwisseling, een bestaan probeerde op te bouwen en kinderen kreeg.

En zo komt het dat mijn grootvader Jules-Léon Cornet en zijn echtgenote Hélène Salmon, die hij, zoals toen bijna onvermijdelijk was, in zijn eigen dorp had leren kennen en wier ouders ook uit Frankrijk waren ingeweken, van hier afkomstig waren: het zuidwesten van de provincie Henegouwen, la Botte du Hainaut. Hier, in deze tegen de Franse grens aanleunende streek, ontspringt de Oise. Na eerst west- en dan zuidwest- en ten slotte zuidwaarts te hebben gestroomd, mondt deze rivier in Conflans-Sainte-Honorine uit in de Seine, ten noordwesten van Parijs, tussen Proust en Flaubert of, als we ons op de schilderkunst richten, tussen Denis en Monet. In hydrografisch opzicht is dit land dus meer Frans dan Belgisch – en als francofilie een bodemgebonden aandoening is, dan moet deze zoete ziekte zich in de eerste decennia van de twintigste eeuw in het bloed hebben afgezet dat nu nog door mijn aderen stroomt.