Mijn overgrootvader – ‘Evariste Cornet (1863-1933)’, zoals het keurig in
Franz’ map onder een statig fotoportret staat bijgeschreven – was ‘s zomers plafonnier,
stukadoor dus ofte plakker, en gedurende de winters sabotier,
klompenmaker. Of kloefekapper – zoals mijn West-Vlaamse dialect het
beroep met een goedmoedig, lichtelijk pejoratief scheldwoord zou noemen.
Evaristes vrouw heette Clémence Buisset. Evariste en Clémence groeiden op in het
Franse Signy-l'Abbaye, een kilometer of vijftig hiervandaan, in de Franse
Ardennen, ten westen van Charleville-Mézières, de geboortestad van Arthur
Rimbaud. Clémence kreeg, aangezien zij tot het vrouwelijke geslacht behoorde, nooit
de kans om naar school te gaan, zij moest het vee hoeden. Op een dag, zo
vertelt Franz, was zij, een kind nog, tijdens dat koeien hoeden in slaap
gevallen en was de troupeau verspreid geraakt. Haar broer vond haar en
sloeg haar op het hoofd met een stok. Om zijn zus bij te brengen dat je bij het
koeien hoeden beter niet in slaap kunt vallen. Meedogenloos. De bult die zij
daarbij opliep, weet Franz, is ze nooit meer kwijtgeraakt.
Misschien speelde dat incident ook mee in de emigratie van Evariste en
Clémence naar het Belgische grensgehucht Forge-Philippe. Maar de belangrijkste beweegreden
zal wel armoede zijn geweest. Enkele jaren later schoof het koppel wat meer
naar het noorden op, naar Seloignes, waar het, nog steeds voor de eeuwwisseling,
een bestaan probeerde op te bouwen en kinderen kreeg.
En zo komt het dat mijn grootvader Jules-Léon Cornet en zijn echtgenote
Hélène Salmon, die hij, zoals toen bijna onvermijdelijk was, in zijn eigen dorp
had leren kennen en wier ouders ook uit Frankrijk waren ingeweken, van hier afkomstig
waren: het zuidwesten van de provincie Henegouwen, la Botte du Hainaut. Hier,
in deze tegen de Franse grens aanleunende streek, ontspringt de Oise. Na eerst
west- en dan zuidwest- en ten slotte zuidwaarts te hebben gestroomd, mondt deze
rivier in Conflans-Sainte-Honorine uit in de Seine, ten noordwesten van Parijs,
tussen Proust en Flaubert of, als we ons op de schilderkunst richten, tussen Denis
en Monet. In hydrografisch opzicht is dit land dus meer Frans dan Belgisch – en als
francofilie een bodemgebonden aandoening is, dan moet deze zoete ziekte zich in
de eerste decennia van de twintigste eeuw in het bloed hebben afgezet dat nu nog
door mijn aderen stroomt.