zondag 27 november 2016

de herfst van 2016 – 47



Ik heb ongeveer alles verteld wat ik van mijn grootouders aan vaders kant weet. Veel is het niet, ik weet het. Wat is nu het erfelijk materiaal dat deze mensen aan mij hebben doorgegeven? Als het waar is wat ik vaak hoor, dat eigenschappen bij het zich overzetten een generatie overslaan, dan moet ik van hen toch veel meegekregen en in mij opgeslagen hebben en, ja, zelf op mijn beurt aan mijn kleinkinderen doorgeven?

Mijn grootvader, Jules Cornet, was een beginselvaste en strenge man, die toch niet in die mate stug was dat hij vond dat hij te allen tijde onverbiddelijk moest zijn. Een beetje wereldvreemd stel ik hem mij voor, en wellicht ook tamelijk eenzaam. Zijn taal, de belangrijke functie die hij als inwijkeling op zich laadde en de rol die hij in die hoedanigheid tijdens de oorlog had gespeeld, zullen daar niet vreemd aan geweest zijn. Hij was zwaargebouwd, op het corpulente af. Met zijn borstelwenkbrauwen en zware brilmontuur boezemde hij ontzag in. Afgezien van dat laatste herken ik veel van hem in mij – al heb ik toch ook al moeten ervaren dat sommige mensen schrik hebben van mij. Volkomen ten onrechte, uiteraard.

Mijn vaders moeder, Hélène Salmon, was naar verluidt – ik heb het slechts uit tweede hand, en dan vooral van mijn moeder, die zich door haar, zacht gezegd, niet graag gezien voelde – een akelige vrouw: onverzettelijk en haatdragend schrok ze er niet voor terug haar eigen kind, mijn vader, samen met zijn kinderen, haar kleinkinderen dus, te verjagen. Ik denk niet dat ik in staat ben om medemensen op zo’n drastische wijze uit mijn leven te bannen, maar als er een breuk is, heb ik de neiging om te berusten in de onherstelbaarheid ervan of, ik zal het zo zeggen, munt ik toch niet bepaald uit in herstellen en verzoenen. Daarin, denk ik (want de herinnering die ik aan mijn grootmoeder bewaar is bepaald niet levendig), gelijk ik misschien op haar. Zij was, voor zij zich aan haar kroost wijdde, onderwijzeres geweest. Ik zal ook wel iets van haar didactische aanleg hebben geërfd. Hoe ze eruit zag, daar heb ik eigenlijk nauwelijks nog een idee van. Ik herinner mij hoe een nogal kleine en magere gestalte over de Leuvense stoof in de hoek van de keuken gebogen staat. Een grijze of grijsachtige jurk – of was het een stofjas? En bleke, wellicht al grijze haren, in een dot opgebonden.