Ik heb de afgelopen weken drie romans gelezen die er, wat mij betreft, toe doen.
Stiller van Max Frisch is zo’n boek waarin je je kunt
onderdompelen. Ik vond het geen gemakkelijk boek, het was in elk geval
niet eenvoudig om te begrijpen
waar het om gaat en, eerlijk gezegd, ik denk dat ik het nog altijd niet
begrepen heb. Een man ontkent zijn eigen identiteit. Maar is het mogelijk een
ander te worden? Het gaat om een huwelijk, hoe het is kunnen fout lopen. En hoe
dan de spijt komt als het te laat is. Zoiets.
Ik zou het moeten herlezen maar
ja, dat doe je niet meteen, en al zeker niet als het zo’n kluif is. Maar
misschien zou ik dat toch moeten doen. Ik ben er zeker van dat het plezier het
te lezen nog eens zo groot zou zijn. Want waaruit heeft dan dat plezier bestaan,
als het al niet door het verhaal is ingegeven? Het heeft met dat onderdompelen
te maken. De taal, die overvloedig is. Massa’s woorden heeft Frisch nodig, maar
dat stoort niet. Het is een sfeer, een muziek, een ritme. Iets
ondoorgrondelijks en iets volstrekt unieks. Zeer literair, in de uitgepuurde,
veeleisende betekenis van het woord.
Toen ik aan Wil van Jeroen Olyslaegers begon, waren
mijn verwachtingen hooggespannen. Dat kon moeilijk anders: Olyslaegers is een
Facebookcontact, ik heb min of meer kunnen volgen hoe het boek tot stand is
gekomen, en toen het er was, was ik getuige van de vreugde omdat het zo snel
zijn weg vond naar een ruim publiek. Dat is zeker verdiend want met Wil schreef Olyslaegers een boek over de
collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog dat beslist nodig was. Hij toont de
banale en kleinmenselijke drijfveren achter de collaboratie. Hoe het
opportunisme en de angst en het conformisme regeren. Hoe mensen hun vest keren,
als het hun zo uitkomt. Hoe er vaak te weinig tijd is om moreel hoogstaande
beslissingen te nemen, of beter, hoe die beslissingen vaak helemaal niet genomen
worden. We zijn niet per definitie helden, als het eropaan komt, en deinen mee
met de storm. Als alles voorbij is en de wind is gaan liggen, slaat de
normaliteit weer in volle hevigheid toe en iedereen likt zijn wonden in stilte.
Er wordt niet over gesproken omdat iedereen alles van de ander weet en ook weet
dat de dingen beter toegedekt kunnen blijven.
Olyslaegers heeft veel vaart in Wil gestoken. Hij hanteert een
spreektaal, waaruit het Vlaams niet is weggekuist, integendeel. De
perspectieven wisselen voortdurend. De lezer wordt van gruwel naar slapstick
geslingerd, en terug. Ik had het soms moeilijk om bij te les te blijven.
Sommige karakters zijn onvoldoende helder getekend, waardoor ik ze door elkaar
begon te halen. Maar daar staat dan weer tegenover dat bepaalde scènes zeer
beeldend en beklijvend geschreven zijn.
In Man in het duister van Paul Auster komen
twee zaken uit beide hierboven vermelde boeken aan bod. Met Stiller heeft Austers roman uit 2007
gemeen dat hij over het huwelijk gaat: hoe het mooi start, en dan verwatert, en
dan toch nog een nieuwe kans krijgt. Maar de melancholie die is veroorzaakt
door de verloren jaren en het verbroken vertrouwen gaat niet over. Met Wil heeft Man in het duister gemeen, behalve het feit dat beide boeken onder
meer over oorlog gaan, dat er sprake is van een generationele gelaagdheid: bij
Olyslaegers spreekt de overgrootvader tot het kind, bij Auster is het de
grootvader. Dat liefdevolle spreken van een die het al allemaal gezien heeft
tot de ander die het nog allemaal moet meemaken, draagt in beide boeken bij tot
een zeer aangename intimiteit.
Verder krijgen we van Auster de gekende
Auster-ingrediënten: een postmoderne goocheldoos van spiegel- en
Droste-effecten, een ingenieuze en nauwelijks nog te ontwarren vermenging van
droom en werkelijkheid, een schriftuur die de indruk geeft niet goed te weten
welke richting zij uitgaat terwijl zij in werkelijkheid wellicht uiterst
nauwgezet geconstrueerd is. Ook hier ondergaat de lezer, net als bij Frisch, een
onderdompeling, een volledig wég zijn van de werkelijkheid – en is het niet
vooral daarom dat wij lezen?