vrijdag 25 november 2016

de herfst van 2016 – 44



De moeder van mijn vader was een klein en schriel vrouwtje. Ze keek naar haar kleine wereld door een bril en droeg haar haar in een knotje. Toen later over haar werd gesproken, wat niet vaak gebeurde, viel dat meestal niet gunstig uit voor haar: bemoeiziek, krenterig, vol argwaan en venijn. Vooral mijn moeder had geen goed woord voor haar over, en mijn vader heb ik haar toch ook nooit met vertedering weten memoreren. Juister: ik herinner me zelfs niet hem ooit iets over haar te hebben horen zéggen. Alsof hij haar met huid en haar uit zijn leven had weggewist.

Ik heb dat negatieve beeld nooit gecontesteerd – jonge kinderen nemen nu eenmaal de uitgesproken meningen van hun ouders kritiekloos over. Er komt wel een tijd dat je alles omdraait, maar toen die tijd voor mij was aangebroken, was mijn grootmoeder al uit beeld verdwenen. Ik ben mij nog niet zo lang geleden beginnen af te vragen waaraan zij zo’n kwalijke reputatie te danken had en of zij zoiets wel verdiende. Ik vroeg mij af hoe het mogelijk was dat zij met het slechte karakter dat haar werd toegeschreven op mij geen meer uitgesproken onaangename indruk had weten te maken. Maar die vraag kon ik niet beantwoorden want de waarheid is dat ik mij van haar zo goed als niets herinner.
In tegenstelling tot haar man verstond mijn grootmoeder geen gebenedijd woord Vlaams. Of zij sprak het niet, wat wel een belangrijke nuance is. Sommige Franstaligen wisten voordeel te halen uit het feit dat Vlamingen te gemakkelijk denken dat zij niet worden begrepen.

‘Dat bonne maman geen Nederlands sprak, ook niet na al die jaren in Stokkem, had alles te maken met het feit dat zij huismoeder was. Zij kwam nauwelijks buiten, zocht geen aansluiting bij de gemeenschap, en werd er dan ook niet in opgenomen.’ Dat is de uitleg van mijn broer, met wie ik onlangs over onze grootouders sprak.

Als ik van bonne maman iets nodig had, bediende ik mij van het weinige Frans dat ik machtig was – op gevaar af door haar op schoolse wijze te worden gecorrigeerd. Bonne maman was voor ze moeder en bijgevolg huisvrouw was geworden onderwijzeres geweest en kon het niet laten mij op mijn fouten te wijzen. Vooral met de geslachten had ik problemen. La porte. Le lit. Une chaise. Het gevolg laat zich raden: ik sprak zo weinig mogelijk met haar en liet bij haar dan ook de indruk na een nors en ongezeglijk kind te zijn.

Frans spreken was voor mij geen evidente aangelegenheid. Ik had nauwelijks praktijkervaring. Mijn grootmoeder, die ik twee of hooguit drie keer per jaar zag, was de enige persoon bij wie ik niet anders kon dan mij van die taal te bedienen. Voor Frans op school was het nog te vroeg – daar werd pas in het derde leerjaar mee begonnen. Mijn basis was gelegd door de radio- en televisieuitzendingen die mijn ouders, en dan vooral mijn vader, thuis volgden. En dat zij zich voor de weinig talrijke hoogoplopende ruzies die zij maakten of de vertrouwelijkheden die zij uitwisselden van de taal van Voltaire, Molière, Chateaubriand en nog een paar andere puristen bedienden omdat zij er – niet helemaal terecht – vanuit gingen dat hun kinderen op die manier buitengesloten zouden blijven van datgene waarover het ging, was nog een andere oorzaak van het feit dat die taal in een sfeer van ontoegankelijkheid en censuur baadde.

Voor de gewone, maar daarom niet veel talrijkere mededelingen die mijn ouders tot elkaar richtten, werd als compromistaal tussen hun onderling zeer verschillende moedertalen het ABN gebruikt. Maar meestal zwegen zij. In alle talen.