Ik heb dat
negatieve beeld nooit gecontesteerd – jonge kinderen nemen nu eenmaal de
uitgesproken meningen van hun ouders kritiekloos over. Er komt wel een tijd dat
je alles omdraait, maar toen die tijd voor mij was aangebroken, was mijn
grootmoeder al uit beeld verdwenen. Ik ben mij nog niet zo lang geleden
beginnen af te vragen waaraan zij zo’n kwalijke reputatie te danken had en of
zij zoiets wel verdiende. Ik vroeg mij af hoe het mogelijk was dat zij met het
slechte karakter dat haar werd toegeschreven op mij geen meer uitgesproken
onaangename indruk had weten te maken. Maar die vraag kon ik niet beantwoorden
want de waarheid is dat ik mij van haar zo goed als niets herinner.
In
tegenstelling tot haar man verstond mijn grootmoeder geen gebenedijd woord Vlaams.
Of zij sprak het niet, wat wel een belangrijke nuance is. Sommige Franstaligen
wisten voordeel te halen uit het feit dat Vlamingen te gemakkelijk denken dat
zij niet worden begrepen.
‘Dat bonne
maman geen Nederlands sprak, ook niet na al die jaren in Stokkem, had alles
te maken met het feit dat zij huismoeder was. Zij kwam nauwelijks buiten, zocht
geen aansluiting bij de gemeenschap, en werd er dan ook niet in opgenomen.’ Dat
is de uitleg van mijn broer, met wie ik onlangs over onze grootouders sprak.
Als ik van bonne
maman iets nodig had, bediende ik mij van het weinige Frans dat ik machtig
was – op gevaar af door haar op schoolse wijze te worden gecorrigeerd. Bonne
maman was voor ze moeder en bijgevolg huisvrouw was geworden onderwijzeres geweest
en kon het niet laten mij op mijn fouten te wijzen. Vooral met de geslachten
had ik problemen. La porte. Le lit. Une chaise. Het gevolg
laat zich raden: ik sprak zo weinig mogelijk met haar en liet bij haar dan ook
de indruk na een nors en ongezeglijk kind te zijn.
Frans spreken
was voor mij geen evidente aangelegenheid. Ik had nauwelijks praktijkervaring.
Mijn grootmoeder, die ik twee of hooguit drie keer per jaar zag, was de enige
persoon bij wie ik niet anders kon dan mij van die taal te bedienen. Voor Frans
op school was het nog te vroeg – daar werd pas in het derde leerjaar mee
begonnen. Mijn basis was gelegd door de radio- en televisieuitzendingen die
mijn ouders, en dan vooral mijn vader, thuis volgden. En dat zij zich voor de
weinig talrijke hoogoplopende ruzies die zij maakten of de vertrouwelijkheden die
zij uitwisselden van de taal van Voltaire, Molière, Chateaubriand en nog een
paar andere puristen bedienden omdat zij er – niet helemaal terecht – vanuit gingen
dat hun kinderen op die manier buitengesloten zouden blijven van datgene
waarover het ging, was nog een andere oorzaak van het feit dat die taal in een
sfeer van ontoegankelijkheid en censuur baadde.
Voor de
gewone, maar daarom niet veel talrijkere mededelingen die mijn ouders tot
elkaar richtten, werd als compromistaal tussen hun onderling zeer verschillende
moedertalen het ABN gebruikt. Maar meestal zwegen zij. In alle talen.