Het grootste deel van het jaar waren mijn grootouders van vaderszijde
een verre factor waarmee nauwelijks rekening diende te worden gehouden. Dat
daarbij niet enkel de afstand een rol speelde, heb ik pas veel later vermoed en
uiteindelijk ook beseft.
Want inderdaad: Stokkem lag in die tijd een halve dag autorijden van
Brugge verwijderd. En uiteraard lag het meer voor de hand dat wij naar ginder
reisden dan dat zij tot bij ons zouden komen. Ik kreeg bonne maman en bon
papa dan ook maar één, hooguit twee keer per jaar te zien. Ik stond er niet
bij stil dat dit betekende dat mijn vader zijn ouders al even zelden ontmoette –
en natuurlijk was ook het omgekeerde waar: ook zij zagen hun kind maar weinig.
In mijn ouderlijk huis in Brugge heb ik mijn grootouders maar één of
twee keer gezien. Ik denk dat ze voor mijn eerstecommuniefeest gekomen zijn,
maar ik herinner het mij niet meer precies. Ik zie nog de lange feesttafel voor
me waarvoor, om hem geplaatst te krijgen, mijn moeder de schikking van de
meubels in de woonkamer volledig had moeten omgooien. En ik voel nog altijd de
angst om mijn witte overhemdje te bevlekken met de bosbessengelei die samen met
het gebraad en de aardappelkroketten werd opgediend. Ook het damasten
tafellaken, dat enkel bij bijzondere gelegenheden werd bovengehaald en
uitgespreid, was akelig wit.
De definitieve verwijdering en verzuring zouden pas later intreden. Al
was het uit puur eigenbelang, voorlopig konden de familiebanden maar beter
worden onderhouden: je wist nooit dat er nog iets uit de kast viel met
Nieuwjaar of Sinterklaas. Daarom diende een correspondentie te worden
onderhouden. Met Pasen en Kerstmis werd mij uitdrukkelijk verzocht, om niet te
zeggen dat ik ertoe verplicht werd, om een kaartje met beste wensen ‘naar
Stokkem’ te sturen – telkens met aangepaste, met de voet of de mond
geschilderde tekeningen op de voorzijde, iets met een haas en eieren met Pasen,
terwijl de winterse iconografie ijspret en sledes en met sneeuw overladen
pijnbomen voorschreef. En af en toe werd ik aangemaand om aan bonne maman en
bon papa een uitgebreider schrijven te richten om te berichten over mijn
alweer uitstekende schoolresultaten. Alles in het Frans gesteld, uiteraard.
Het zal, zoals veel van dit soort zaken, maar een paar keer zijn voorgevallen
– maar toch is de tegenzin waarmee ik mij van deze schrijftaak kweet mij bijgebleven.
Ik wist immers niet wat ik die mij vreemde mensen moest laten weten, de
emotionele band was te dun om mijn woorden echt gemeend te laten zijn. Ik
bezondigde mij derhalve aan een inspiratieloze opsomming van clichés over het
weer en de school. Een terugblik naar de voorbije zomervakantie mocht
natuurlijk ook niet ontbreken. Ik verzuimde niet uitermate beleefd en geijkt te
informeren naar hun gezondheid. En ten slotte zal mijn moeder er wel op hebben
toegezien dat ik niet vergat de wens uit te drukken of ik de volgende zomer toch
zeker minstens een week nog eens in het verre Stokkem zou mogen doorbrengen.