Marc Sleen is,
was, een van mijn jeugdhelden. Meer dan Marcel Neels, maar dat is niet moeilijk
want die kende ik niet. Nu verneem ik, wat ik nog niet wist, dat Neels in 1944
zwaar werd aangepakt door de Sicherheitspolizei, en dat hij kort na de oorlog
een tweede zwaar trauma te verwerken kreeg, toen bleek dat hij nooit vader zou
kunnen worden.
Marc Sleen is
de geestelijke vader van tal van striphelden die mijn jonge leven een vrolijke
toets hebben gegeven. Nero, Tuizentfloot, Jan Spier, Meneer en Madame Pheip, en
hun zoon, de erg vroegrijpe Clo-Clo Pheip. En nog zovele anderen. Maar meer nog
dan deze personages, en de vaak prettig gestoorde verhalen waarin zij
terechtkwamen, met daarin talloze knipogen naar wat toen de actualiteit was, sprak
de sfeer die in de albums van ‘Nero
& C°’ rondwaart mij destijds – en nog altijd – heel erg aan. Die sfeer is moeilijk
te omschrijven. Ik heb
altijd gezegd dat als je aan iemand het typisch Vlaamse moet uitleggen, dat je
er dan de strips van Nero moet bijnemen. De ‘flauw plezante’, koldereske humor
daarin, de bizarre mengeling van kleinburgerlijkheid en m’enfoutisme, karakterzwakte gekoppeld aan een onvoorwaardelijke
edelmoedigheid, het contrast van dommigheid en pientere vooruitdenkendheid, de
rusteloze geest van ‘dagbladverschijnsel’ Nero in combinatie met zijn
geliefkoosde bezigheid, languit in de zetel uitrusten van zijn vorige avontuur:
die hele mix van vaak tegenstrijdige motieven en gevoelens is absoluut uniek in
de stripverhaalkunst en o zo Vlaams.
Bij mijn weten
is het Marc Sleen nooit gelukt om met zijn werk gehoor te krijgen in het Franse
taalgebied. Omgekeerd lukte dat wel met Hergé, Franquin en al die andere meesters
van de Belgische stripkunst. Dat hoeft niet te verbazen: hun werk was
universeel, dat van Sleen was particulier – wat ik helemaal niet als een
negatieve eigenschap beschouw, integendeel.
Het verdriette
Sleen zeer dat zijn werk niet tegen de tand des tijds en de wisseling der
generaties bestand bleek. Maar kon het anders? Hij speelde zo kort op de bal,
en zijn eigengereide taaltje is nu een anachronisme geworden. Een eerste
aanslag op zijn werk heeft hij zelfs nog moeten dulden in de vorm van
taalcorrecties die werden doorgevoerd: alle ge’s en gij’s werden je en jij,
alle dialectvormen werden weggezuiverd onder invloed van dat idiote taalpurisme
dat de tong van mijn generatie in een knoop heeft gelegd. De tweede aanslag is
de vergetelheid waarin al die albums al grotendeels zijn terechtgekomen. Weinig
kinderen lezen nog Nero-strips, laat staan De Lustige Kampoentjes of Piet
Fluwijn & Bolleke (ondertitel: ‘De avonturen van een vader en zijn zoon’).
Een niet te
onderschatten kwaliteit van Marc Sleen is zijn tekenstijl. Wat een
ongelooflijke tekenaar was hij. Hij kon beweging en snelheid suggereren, zijn
karikaturen waren meesterlijk (ik denk aan de dagelijkse Tour-tekeningen van
eind de jaren vijftig-begin zestig), zijn typografie altijd opgevat als een
partituur met accenten en volume-aanduidingen, de landschappen die hij met een
paar trekken weergaf zo op en top Vlaams. Hoe hij bomenrijen tekende,
bijvoorbeeld, of stadszichten. Dat is ongeëvenaard.
Met Marc Sleen
verdwijnt, ondanks zijn volkse en op kinderen mikkende medium, een groot beeldend
kunstenaar en commentator van zijn tijd en vooral van de Vlaamse volksaard.