vrijdag 8 augustus 2014

tour 117



12 mei 2014

dag 14.3

Ik werk op deze rustdag zes uur onafgebroken aan deze notities, van elf tot vijf. Ik denk niet dat ik ooit eerder zo lang onafgebroken creatief werk heb verricht. Mijn hoofd is helder. Wellicht omdat ik nu al twee weken vrijwel voortdurend in de open lucht ben, en natuurlijk ook omdat ik die hele tijd geen spat alcohol heb gebruikt.

Na het schrijven begin ik aan het bereiden van het avondmaal. Ik serveer mijn gasten asperges à la flamande als voorgerecht en daarna zalmmoot met tagliatelle en in de balsamicoazijn gestoofde paprika. Het eten valt in de smaak, al moet ik zeggen dat Josiane en Joseph niet bepaald scheutig zijn met complimentjes. Zij hebben sangria meegebracht voor de aperitief en een appeltaart als dessert. Tussenin schenk ik hun glazen vol met biowijn uit de Spar.

Biolandbouw is natuurlijk een van de gespreksonderwerpen. Joseph heeft ook gehoord van dat onderzoek dat heeft aangetoond dat er op de druiven, en zelfs in de gebottelde wijn, tien of twintig verschillende soorten pesticiden kunnen worden aangetroffen. Dat vindt hij ook een beetje veel. Hij vertelt hoe hij als kind een mengsel moest maken van kopersulfiet (?), kalk en water en dat dan met een handpompje op de trossen moest spuiten. De wet verbiedt hem nu het een en ander. Hij moet de nouveaux produits gebruiken. Ja, zegt Josiane, die zijn duurder en niet zo efficace als deze die we vroeger mochten gebruiken. Ik probeer wat over monoculturen en biodiversiteit en globalisering, maar het boerenkoppel lijkt me hardleers. Les verts ont parfois raison, geeft Joseph toe nadat ik hem gezegd dat ik al mijn hele leven groen stem. Maar ze zijn te streng. Hun eisen zijn niet realistisch. Nu het toch over politiek gaat, gooit Josiane het meteen over een andere boeg. Al die vreemdelingen, dat deugt toch niet. Ze komen hier maar binnen, genieten alle voordelen en hoeven er niet eens voor te werken. Uit de mond van mensen van wie er een zelf kind van immigranten is, mensen die heel hard hebben gewerkt om hun zaken voor elkaar te krijgen, kan ik daar wel enig begrip voor opbrengen. Ik wijs hun op het fenomeen van de economische vluchtelingen. Mensen verschillen daarin niet van dieren, betoog ik. Als het ergens niet meer gaat, migreren ze. Kijk maar naar die bootvluchtelingen uit Afrika: die hebben zelfs hun leven veil om aan de overkant te geraken. Kunt u zich dat voorstellen? Joseph gaat nu in op het probleem Europa. Het Front National, zegt hij, stelt voor om uit de Europese Unie te stappen en ook de euro op te geven. Wat vindt u daarvan? (De hele avond lang komen we niet tot tutoyeren.) Ik zeg dat ik daar niets van vind omdat ik daar niet genoeg over weet – hoewel ik mij toch meen te herinneren dat de Franse boeren er niet slechter van geworden zijn, van Europa. En zo gaat het nog een tijdje door. We zien er nauwgezet op toe niet op zere tenen te trappen, de sfeer blijft beleefd. Maar het politieke meningsverschil heeft toch een beetje een wig tussen ons geslagen. Waar ik deze mensen aanvankelijk allerhartelijkst vond, begin ik hen nu een beetje bekrompen te vinden. Of enggeestig. Ik probeer hun houding te begrijpen, maar in hun nauwelijks verholen afkeer van vreemdelingen kan ik hen niet volgen. We hebben het er nog over dat de boeren vroeger veel meer samenwerkten. Bepaalde bewerkingen op het land deden ze allemaal samen, iedereen werkte voor elkaar. Die entreaide is nu verdwenen. Zoals ook de gemeenschappelijke maaltijden waar de entreaide op uitliep, en de feesten verdwenen zijn.
 
De taart wordt aangesneden, en tegen een uur of tien zijn ze weg. Josiane biedt nog aan om te helpen met de afwas, maar dat wimpel ik af en ze dringt niet aan.