12 mei 2014
dag 14.2
Ik leer veel over mezelf, schrijft
Sarah in een van haar sms’en. En jij?, vraagt ze nog. Ja. Ik weet het niet zo
goed. Leer ik veel over mezelf?
Ik denk het wel. Deze reis is
bijzonder goed voor mijn zelfvertrouwen. Hij maakt me duidelijk wat ik kan,
waar ik sta. Niet wat ik nog te verwachten heb want dat weet je nooit. Maar de
ervaring dat ik dit aankan, wetende dat er een tijd is geweest dat ik dit
absoluut niet zou hebben gekund, is zeker heilzaam. Ik ben er trots op dat ik
nu dertien dagen achter elkaar minstens 100 kilometer heb gefietst.
Dat ik mijn
plan trek – al moet ik daar onmiddellijk aan toevoegen dat ik kapitaalkrachtig
genoeg ben om meestal op hotel te gaan. Dat ik me niet eenzaam voel. Dat ik
mijn ogen en oren openhoudt en massa’s indrukken opdoe en die ook nog eens met
veel plezier omzet in deze notities en in foto’s. Dat ik er in slaag om los te
komen van mijn gangbare sjablonen: mijn zucht naar regelmaat, de kleine
systeempjes waarin ik mijn leven laat voorbijstromen, mijn verslavingen. Leer
ik veel over mezelf? Ja, dat ik over veerkracht en creativiteit beschik. Het
soort gelijkmoedigheid ook die je nodig hebt om jezelf een dergelijke tortuur op
te leggen. Regent het, het regent. Waait het, het waait. Is het te heet, het is
te heet. Je aanvaardt wat komt. Valt die bagagetas eraf, wel dat is dan een
probleempje dat moet opgelost worden. Zijn de mensen niet vriendelijk, dan zij
het zo – maar als ze het wel zijn, dan besef je de waarde daarvan. Elke groet
is welkom – en hier groeten de mensen elkaar en ook wildvreemden nog! Dat leer
ik dus ook (voor zover ik het al niet wist): hoe belangrijk het is te allen
tijde vriendelijk te zijn. Dat is een vorm van beschaving, van wellevendheid
(en trek de lettergrepen van dat laatste woord maar uit elkaar).
Wat ik ook leer, is dat je op zo’n
reis elke gelegenheid te baat moet nemen. Je moet werkelijk alles wat zich
aandient savoureren, incorporeren, exploiteren. Je moet vragen stellen aan de
mensen. Ook al omdat je ze nooit meer zult terugzien en dus nooit meer die
specifieke kans zult krijgen, die opportuniteit die die ene, unieke mens te
bieden heeft. Een dergelijke houding vraagt waakzaamheid, aandacht, openheid.
De eerste dagen heb ik een paar kansen laten glippen, maar ik heb mezelf daarin
bijgestuurd. Iets anders is dat je andere reizigers moet zien zoals je zelf ook
zou willen gezien worden. Zo zag ik gisteren of eergisteren (dat weet ik al
niet meer precies) een vrouw in de tegenovergestelde richting op dat pad langs
het kanaal te voet met haar fiets aan de hand stappen. Ik passeerde haar en
keek om: lekke band. Ik reed verder maar besefte al vlug dat ik eigenlijk had
moeten stoppen en vragen of ik haar kon helpen. Dat deed ik dus niet en dat was
fout.
Ik herinner mij nu dat ik ooit, lang geleden, tijdens een reisje met P. in Normandië, we waren, denk ik, nog niet getrouwd, op een landweg een auto op zijn dak in de berm zag liggen. Wij reden zelf rond met de auto, ik denk nog onze Renault 4, of misschien al de Renault 5, en reden aan dat wrak voorbij. Pas enkele honderden meter verder begon ik mij af te vragen: zag ik dat wiel nog draaien of niet? Ik wist het niet zeker. P. kon het niet bevestigen maar ook niet ontkennen. We zijn toen niet teruggereden. Het schuldgevoel dat ik daaraan overgehouden heb, tot op vandaag, is zich maar langzaam beginnen te ontwikkelen.