dag 13.3
Die man van het hotel, besef ik nu, geleek bijzonder goed op
mijn vader zoals ik mij hem herinner toen hij op het eind van zijn leven was
gekomen. En dus geleek de man van het hotel min of meer op hoe ik er binnenkort
zal uitzien: wijkende haargrens, wallen onder de smalle ogen, dik aangezette
lippen, een ronde kop. Alleen was het hoofd van de hotelier behoorlijk klein
uitgevallen. Ik heb, net zoals mijn vader er een had, een bijzonder groot hoofd.
Elk hoedje dat ik pas, valt te klein uit. ‘Dat is van de zorgen’, zeg ik dan
altijd, om niet te moeten zeggen dat het van het verstand is en van de enorme
hoeveelheid nutteloos opgeslagen informatie.
Ik besef dat ik niet kan schrijven over een reis die ik maak
zonder het over mijn vader te hebben.
Mijn vader is lelijk oud geworden, zou ik dan kunnen
beginnen. Hij was knap als jongeman, maar die schoonheid is op een kwalijke
wijze ten gronde gegaan. Hij had het reizen in zich. Laat in zijn leven, toen
alles al verzonken was en hij begon terug te deinzen voor de ouderdom die hem
wachtte, probeerde hij in voetreizen naar Compostela een herinnering te vinden
aan de bedevaart die hij ooit als jongeman naar Rome had gemaakt en die niet
heeft mogen baten…
Ja, zo zou een relaas kunnen beginnen dat in mijn verslag
over mijn reis een terechte plaats aan mijn vader zou bieden omdat hij het
natuurlijk is geweest die de hang naar reizen aan mij heeft doorgegeven…