10 mei 2014
dag 12.5
Qua fietsgenoegens is het een zeer gevarieerde dag. Eerst is
er, over de 40 kilometer vanaf Carcassonne tot Castelnaudary, een
aaneenschakeling van rechte stukken, die met tegenwind, zoals vandaag opnieuw
het geval is, ellendig lang uitvallen. Na Castelnaudary doe ik mezelf, om toch
maar niet op de grote weg richting Toulouse terecht te komen, de col du Samson
aan. Die is niet hoog (300-en-zoveel meter) maar wel, opnieuw dankzij de
tegenwind, bijzonder pittig. De beloning volgt in de vorm van een
aaneenschakeling van bijzonder steile hellingen (en afdalingen) naast een
ongeveer 7 kilometer lang meer waarvan de naam mij nu ontsnapt, het meest
oostelijke punt ligt nabij Cumiès, het westelijke uiteinde nabij
Saint-Michel-de-Lanes. Het landschap is er wel uitzonderlijk mooi: vrouwelijk,
onregelmatig gevormde kleurvlakken, speels wolkenspel… In de verte blinken,
zuidwaarts, de nog gedeeltelijk besneeuwde Pyreneeëntoppen. Na dit stuk volgt
de grotendeels met platanen geflankeerde départementale
naar Gardouch waar ik, tot mijn verbazing, een wél fatsoenlijk geasfalteerd
fietspad naast het Canal du Midi aantref. Ik zal het vanaf nu twee volle
dagritten bijna ononderbroken volgen.
Ik raad fietsers het Canal du Midi niet aan. Ook niet waar het
fietspad goed berijdbaar is. Het is eentonig, om niet te zeggen saai. Je rijdt
voortdurend in een tunnel van groen, en als je het ongeluk hebt om tegen de
wind in te moeten rijden, gaat het echt niet vooruit. Je hebt voortdurend
tegenliggers – en dat zal in de zomermaanden nog een stuk erger zijn. In ’t
begin zeg je tegen iedereen bonjour,
maar daar krijg je op den duur genoeg van. Honderden fietsers en wandelaars kom
je zo tegen, en vissers ook, en hoe dichter je Toulouse nadert, hoe intensiever
dat recreatieve verkeer wordt. Af en toe ligt er een sluis op het traject. Die
zijn mooi, zeker ook met de van een fris groen kleurtje voorziene
sluiswachtersbehuizing, maar deze accommodaties gelijken allemaal op elkaar en
dus is ook daar het nieuwtje vlug af. Verder valt er langs dat tientallen
kilometers lange kanaalpad bijzonder weinig te beleven. Ik heb over de bijna
150 kilometer dat ik het kanaal heb gevolgd één winkeltje geteld, en ook een
(tijdelijk) bistrootje, waar er in de tuin een optredentje aan de gang was met
een zangeres die bijzonder vals Brassens vertolkte maar desalniettemin de indruk
probeerde hoog te houden dat ze zichzelf erg goed vond. Ook trof ik hier en
daar een verwijzing naar een in de buurt gelegen chambre d’hôtes. Wat je wel hebt, is dat naast het kanaal over vele
kilometers ook de snelweg loopt – dus daarvan moet je het lawaai erbij nemen.
’t Vloekt wel een beetje met de idee van voie
verte, zoals ze hier het fietstoerisme trachten te promoten.
De doortocht van Toulouse verloopt, doordat je het kanaal
maar te volgen hebt, relatief gemakkelijk. Naarmate de stad nadert, neemt de nervositeit
toe. Het wielerpad wordt mundaner. Er duiken meer zonnebrillen op,
marcelletjes, fietsers ook die niet echt van fietsen houden of die het duidelijk
niet gewoon zijn. Openbare verhuurfietsen ook, zo van die uniforme fietsen waarin
de overheid voorziet. In een voorgeborchte is er een popconcert aan de gang. Ik
blijf even staan. De band speelt heavy maar helemaal niet slecht. Geen kat die
het merkt.
Toulouse rijd je als het ware langs een achterdeur binnen.
Die ervaring kun je ook hebben met de trein, bijvoorbeeld in Brussel, vlak voor
de tunnel. (J’AI TOUJOURS VOULU…) De
stad toont haar achterkant, terwijl ze natuurlijk liever haar façade zou laten
zien. De oostelijke toegang van de stad via het kanaal valt nog mee, maar waar
je Toulouse in het noorden, te midden van een kluwen van snel- en invalswegen,
verlaat, is de sfeer echt goor, smerig, dreigend. In de berm kamperen dakloze
zwarten in Quecha-tentjes. Ik besluit niet in Toulouse te overnachten, maar
waar dan wel? Ik rijd maar door en vind, zoals vaak op dit uur (18), een tweede
adem. Ik krijg een telefoon van Ludo: op het ogenblik dat ik ter hoogte van
Honfleur zal komen, is hij er niet. Jammer, maar anderzijds houdt het ook mijn
handen vrij. Ik rij door, ik rij door. Tot ik, op goed geluk af, afsla naar
Saint-Jory, zowat het eerste dorp van enige omvang na Toulouse. Ik heb geluk.
Er is een hotel. Maar het ziet er zeer ontoegankelijk uit, onbereikbaar zelfs.
Muren, omheiningen, een poort met een code. En binnen wordt die indruk alleen
maar versterkt. Deze mensen, hoe vriendelijk ze ook zijn, zijn maniakaal met
beveiliging bezig.
Na een vlugge pizza in het dorp kijk ik tv: er is een
portret van Bernard Delanoë, tot dit voorjaar de socialistische burgemeester
van Parijs. De man is op een zijspoor gezet en maakt een verbitterde indruk,
die hij krampachtig achter een air van wijsheid probeert te verbergen.