A.F.Th. van der Heijden, Asbestemming
129
Ik stelde me zijn hart voor als een eenzaam gemaal op een dijk, met over basalt kronkelende slangen, bezig een hele polder leeg te malen. Wind. Meeuwen. Stapelwolken. (37)
130
Toen ik het balkon op stapte, om mijn voorhoofd te laten drogen in het briesje dat soms even de wolken uit elkaar dreef, zag ik ze verderop in de straat aan komen lopen. (72)
131
Omdat het een julidag was, drukte het vuilgrijze wolkenpak extra zwaar op de af te leggen weg. Ik herinner me dat we er met gebogen hoofd onderdoor reden. (262)