Frédéric Beigbeder, Windows on the World
132
Ik vind de gebouwen niet lelijk; ik zie het wel graag, wanneer de wolken zich erin weerspiegelen. (16)
133
Door torens te bouwen die tot in de wolken reiken, bewijst hij zichzelf dat hij groter is dan zijn natuurlijke grootte, groter dan de natuur. (19)
134
Gij wolken, ik denk dat ik met U ben opgestegen en weggedreven naar verre werelddelen en daar, om een roeping te vervullen, ben neergedaald… (20)
(Beigbeder citeert uit het gedicht ‘Salut au monde’ van Walt Whitman)
135
Achter de ruit is alleen witte damp. Als ik mijn neus tegen het glas druk, kan ik nog net de omliggende straten zien. Toen ik klein was zeiden ze altijd tegen me dat ik met mijn hoofd in de wolken liep. Dat doe ik dus nog steeds. (31/32)
136
Op de avond dat ik naar de bovenste verdieping ging was het bewolkt in New York, maar de toren stak door de wolken heen. (74)
137
Wolken, aanslagen en verandering van naam; dat zijn de drie dingen waardoor een skyline niet langer is zoals eens. (182)
138
Het kost moeite zich een voorstelling te maken van wat het World Trade Center was als de avond inviel: twee zuilen van licht met, van dichterbij gezien, de duizenden gele vierkantjes – de verlichte ramen van kleine kantoren –, reusachtig schaakbord van glanzend glas, waar duizenden robots hun telefoon opnamen, op hun tekstverwerker rammelden, af en aan liepen, zwaaiend met hoogst belangrijke documenten en een bekertje decaf in de hand, noodzakelijke mailtjes verzonden over de hele wereld, die zee van lichtjes in de schemering, lichtgevende mierenhoop, atoomcentrale, begin en eindpunt, als de dag ten einde liep het overwoestbaar baken voor de wereld, zwaard dat de wolken doorkliefde, houvast voor de New Yorkers wanneer de hemel zich rood kleurde en zij voelden dat hun ziel het spoor bijster raakte. (213)
139
De weidsheid van de hemel, de beweeglijke bouwsels van de wolken, de wisselende kleuren van de zee, het flikkeren van de lichten, vormen een prisma dat wonderwel geschikt is om de ogen te verblijden zonder ze ooit te vermoeien. (265)
(Beigbeder citeert uit Le Spleen de Paris van Charles Baudelaire)
140
Het vliegtuig dat me terugbracht naar Parijs doorkliefde de wolken met zijn haaienvin. Zittend in een stoel boven die diepe wolkenoceaan reisde ik met 2000 km/u door het luchtruim, op weg naar huis om je hand te vragen. (279)