woensdag 31 augustus 2011

Karamazov 17

VI.3., getiteld ‘Uit de gesprekken en vermaningen van de starets Zosima’


e. ‘Een en ander over de Russische monnik en over zijn mogelijke betekenis’

Veel Russen vinden de monniken nietsnutten en profiteurs, maar zij schijnen niet te beseffen ‘dat van deze zachtmoedige mensen die dorsten naar een eenvoudig gebed misschien nog de redding van het Russische land zal komen’. De monniken zorgen voor het tegenwicht voor de eenzame Russen die enkel nog maar hun kunstmatige behoeften nastreven en denken dat ze vrij zijn. Enkel de monniken kennen de ware vrijheid.

f. ‘Een en ander over heren en knechten en of het mogelijk is dat heren en knechten in de geest elkanders broeders worden’

‘Ook onder het volk neemt de vereenzaming toe’ – en in dat proces hebben de koopmannen hun deel. Alcoholisme en kinderarbeid zijn symptomen. De hogere kringen zoeken rechtvaardiging voor hun normloosheid in de wetenschap. Normloosheid inderdaad: ‘als je geen God hebt, wat kan er dan voor misdaad zijn?’De redding zal komen uit het volk: daar zijn mensen die ten volle de menselijke waardigheid opnemen. De rijken zullen zich schamen voor hun rijkdom. En die waardige armen zullen die rijken hun rijkdom gunnen. (Nietzsche zal dit allicht een mooi staaltje van ‘slavenmoraal’ vinden.) ‘Gelijkheid is alleen te vinden in de geestelijke waardigheid van de mens…’ Zosima geeft een anekdote als voorbeeld. Op een van zijn omzwervingen kwam hij zijn vroegere bediende Afanasi tegen. Ze behandelden elkaar op voet van gelijkheid – en dat bracht een groot geluksgevoel teweeg. Ooit, zegt Zosima, zal de ongelijkheid tussen heren en knechten in heel Rusland verdwenen zijn. (En tussen mannen en vrouwen?) De ‘grondslag voor de toekomstige, schitterende eenheid van de mensen’ wordt de gedachte van Markel: hoe kan ik de dienaar van mijn dienaar zijn; de gedachte van het Evangelie: de ‘grootste wens om zelf ieders dienaar te worden’. Dit kan enkel met de hulp van Christus. Zij die de eenheid willen bewerkstelligen zonder het geloof, zullen enkel een bloedbad aanrichten.

g. ‘Over het gebed, de liefde en de aanraking met andere werelden’

Zosima predikt over de opvoedende waarde van het gebed, hij roept op om ook de zondige mens lief te hebben, en de dingen, de dieren en de kinderen, hij vraagt elkeen om zijn verantwoordelijkheid op te nemen, te erkennen dat iedereen ‘voor alles en iedereen schuldig’ is, en dat alles in verband staat met een hogere werkelijkheid en dat we dit moeten geloven.

h. ‘Kan men rechter zijn over zijns gelijken? Over het geloof tot het einde’

Enkel wie erkent dat hij zelf schuldig is, kan rechter zijn. Zosima roept op tot geloof, ook als alle andere mensen het geloof hebben laten varen.

i. ‘Over de hel en het hellevuur, een mystieke beschouwing’

De hel is, aldus Zosima, ‘het lijden omdat je niet meer lief kunt hebben’ omdat je de kans die je daartoe hebt gekregen, niet hebt waargenomen. Dat is een geestelijke kwelling, erger dan de materieel voorgestelde hel – want daarin ‘zouden zij ten minste even hun gruwelijke geestelijke kwelling kunnen vergeten’! Zelfmoord is de ergste zonde, maar ook voor hen, zegt Zosima, moeten wij bidden.

Hier eindigen, schrijft Dostojevski, de aantekeningen van Aljosja. Hier eindigen het zesde boek en meteen ook het tweede deel, maar Dostojevski sluit niet af zonder eerst nog voor een cliffhanger te zorgen. De starets sterft en de burgers uit de stad stromen samen. Daarover, zegt Dostojevski, zal ik in het volgende boek berichten. Maar er gebeurt ook nog iets totaal onverwachts, iets wat een ‘vreemde, verontrustende en verwarrende indruk’ maakt. Wie wil weten wat er gebeurt, moet verder lezen…