zondag 21 augustus 2011
droom #40
Ik ben met Pol B. op reis in Oost-Duitsland. Na lange discussies weet ik hem te overtuigen om een auto te huren. Ik ga daarvoor naar een autoverhuurkantoor, terwijl hij het plaatselijke instrumentenmuseum bezoekt – hij hoopt daar enige cd’s te kunnen kopen. In het gebouw van de Autovermietung bevindt de jury die moet beslissen of je al dan niet in aanmerking komt zich op de eerste verdieping. Om daar te geraken moet je over enkele metalen hekken klimmen, alsook langs een hellend vlak gaan zoals dat wordt gebruikt voor personen met een beperking die zich in een karretje voortbewegen: een bizarre vermenging van ontoegankelijkheid en toegankelijkheid. De juryleden komen een voor een binnen en nemen plaats aan de tafel die op het eind van een lange zaal staat opgesteld. Ik moet naderbij komen. Sprechen sie Deutsch?, klinkt het streng. Ik zeg dat ik de taal van Schiller en Goethe voldoende ken om het oordeel van de jury te begrijpen. Het juryhoofd somt de voorwaarden op waaraan ik moet voldoen om een auto te kunnen huren. Rituele slachtingen en fruitveilingen krijgen voorrang. Er zijn nog twee andere mogelijke bestemmingen waarvoor een huurauto mag worden gebruikt, maar die herinner ik mij niet meer. Kom ik in aanmerking om een auto te huren als mijn motief louter van toeristische aard is? Nein, luidt het verdict. Onverbiddelijk. Ik word verzocht het bureau van de Autovermietung onmiddellijk te verlaten en doe dat langs dezelfde weg als deze die ik heb gevolgd om tot voor de jurytafel te komen. Een van de vrouwelijke juryleden neemt een kortere weg en komt, op een iets lager niveau, voor mij staan en buigt zich voorover. Daarbij wordt mij een royale inkijk in haar decolleté verschaft – ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat zij zich bewust is van dit effect. Ik reageer uiteraard niet op dit goedkope manoeuvre. Ik ga Pol B. opzoeken in het instrumentenmuseum. In een smalle gang die langs alle zijden van de ruimte loopt, zitten aan weerszijden bezoekers met een ouderwetse koptelefoon op te kijken naar een scherm. Mede door de krappe ruimte doen ze mij denken aan marconisten in een vliegtuig dat wordt ingezet voor bombardementen, een vliegend fort. Zij kijken naar filmbeelden die een bepaald muziekinstrument moeten illustreren. Opeens word ik opgetild door een reusachtige figuur die zich achter mij bevindt, een beer van een Duitser. Hij draagt mij naar de eerste vrije plaats bij een van de schermen. Aan de andere kant van het gangetje herken ik B. – wij komen dus rug aan rug te zitten. Ik krijg zo’n koptelefoon op mijn hoofd en moet een filmfragment bekijken waarin wordt uitgelegd hoe de straatbeelden van Berlijn, Parijs en Dublin in de jaren dertig een wisselende ‘eenduidigheid’ vertoonden. In Berlijn tonen de straten enkel nazistische symbolen, in Parijs heb je in beperkte mate publiciteitspanelen, in Dublin veel meer. Berlijn is dus veel eenduidiger dan Dublin – zegt de offscreen-grafstem.