woensdag 31 augustus 2011

Karamazov 16

VI.2., getiteld ‘Uit het leven van de in God ontslapen priestermonnik starets Zosima…’


a. ‘Over de jongeman die de broer van starets Zosima was’

Zosima’s acht jaar oudere broer Markel stapte na een contact met een vrijdenker van zijn geloof. Maar toen werd hij ziek en hij stierf als een heilige op 17-jarige leeftijd. ‘Leef voor mij’, zei hij tegen zijn broertje en die is dat nooit vergeten.

‘En er was nog heel veel wat ik niet meer weet en niet kan opschrijven.’ De ‘ik’ is hier Zosima, maar Dostojevski meldde toch dat hij hier de notities van Aljosja zou weergeven?

b. ‘De Heilige Schrift in het leven van vader Zosima’

Zosima herinnert zich zijn eerste religieuze ervaring, als achtjarige in de kerk, toen het verhaal van Job werd voorgelezen. De Bijbel is sindsdien voor hem altijd een belangrijk boek gebleven, met al zijn wonderen en mysteriën: ‘alles is er genoemd en geduid voor alle eeuwigheid’. De Bijbel verzoent hem met de wetenschap dat zijn einde nadert. Zosima wijst op het belang van bijbelonderricht – ‘Slechts een klein zaadje is nodig, piepklein’ – en haalt een aantal verhalen uit de Bijbel aan, ook dat van Jozef die door zijn broers als slaaf aan de Egyptenaren wordt verkocht. Wanneer Jozef vele jaren later als ‘aanzienlijk hoveling’ zijn broers terugziet, ziet hij hen onmiddellijk opnieuw graag in weerwil van wat ze hem hebben aangedaan, maar hij kan het niet laten hen te kwellen.

Dit thema – ‘toch kwelde en martelde hij hen, hoewel hij hen liefhad’ – sluit aan bij de verwikkelingen tussen Katerina, Ivan en Dmitri.

c. ‘Herinnering aan de jeugd en leerjaren van starets Zosima toen hij nog in de wereld verkeerde. Het duel’

Zosima vertelt over zijn losbandige tijd aan de kadettenschool. De wending komt er nadat hij kennis heeft gemaakt met een meisje maar verdrongen wordt door een rivaal. Het komt tot een duel. De avond voor het duel slaat Zosima zijn ‘oppasser’ Afanasi. Daar heeft hij geweldig veel spijt van. Hij herinnert zich de woorden van zijn broer Markel: ‘ben ik het waard dat jullie mij bedienen?’. Hij verzoent zich met Afanasi, komt tot het inzicht dat – het leven, Jean-Pierre, de vogeltjes, de bloemetjes… – het leven al hier op aarde een paradijs is, en gooit, na eerst zijn uitdager te hebben laten schieten, op het duel zijn pistool in de struiken. Dat wordt aanvankelijk slecht onthaald door de vrienden op de kadettenschool, maar wanneer iedereen ziet dat Zosima’s gebaar oprecht is, juichen ze toe dat hij van plan is naar het klooster te gaan. Op dat ogenblik komt…

d. ‘De geheimzinnige bezoeker’

Een milde weldoener van vijftig bewondert Zosima omdat hij tegen de mogelijkheid van hoon in toch voor de waarheid is opgekomen en wil weten wat Zosima voelde toen hij tijdens het duel om vergiffenis vroeg. Er ontstaat een vriendschap tussen beide heren, waarbij de man van vijftig over zichzelf nauwelijks iets lost. Ze spreken over het inzicht dat het leven hier op aarde al een paradijs is. Het is in ons en het kan aan de oppervlakte komen indien de mens beseft dat hij, ‘naast zijn eigen zonden’, ‘voor iedereen en alles schuldig is’. Maar je moet er wel in geloven! Eerst moet de mensheid door ‘een periode van menselijke vereenzaming’: iedereen plaatst het eigen (materiële) welbevinden boven het collectief. Totdat de mens tot betere inzichten komt, moet er af en toe iemand ‘het vaandel’ doorgeven en aantonen dat broederlijkheid en gemeenschapszin nog iets anders inhouden dan het egoïstische eigenbelang waaraan iedereen zich nu overgeeft. De geheimzinnige bezoeker klaagt over hoofdpijn en zegt dat hij iemand vermoord heeft. Hij vertelt zijn geheim aan Zosima. Hij heeft een vrouw vermoord die zijn huwelijksaanzoek had geweigerd. De bediende wordt ten onrechte verdacht, maar hij sterft in gevangenschap. De zaak wordt geklasseerd – ‘En daarmee begon zijn straf’: gewetenswroeging. (De bediende wordt verdacht, onder meer doordat hij enkele dagen voor de moord zou hebben gedreigd dat hij de vrouw zou vermoorden: ook hier een echo met de Karamazov-situatie.) De gewetenswroeging wordt op den duur onhoudbaar, tot hij (nog steeds is zijn naam niet genoemd) in de manier waarop Zosima met het duel is omgegaan de inspiratie vindt om zich als moordenaar kenbaar te maken. Zosima moedigt hem daarin aan, maar de man durft het niet. Zosima probeert hem te overtuigen met de parabel van de graankorrel. Uiteindelijk doet de man zijn bekentenis op zijn verjaardagsfeestje. Hij draagt bewijsmateriaal aan. Maar niemand gelooft hem. Zosima en de man zien hierin het teken van Gods genade. Zosima wordt aangewezen als de schuldige voor het feit dat de man ‘krankzinnig’ is geworden. De man bekent aan Zosima dat hij hem had willen vermoorden. Omdat hij alles wist. Maar uiteindelijk heeft hij hem gekust. Michail, zo wordt hij pas nu genoemd, sterft en wordt ten grave gedragen. Zosima moet de stad uit. Hij weerstaat aan de verleiding zijn versie te geven en trekt naar het klooster.