Van gisteren zou ik mij kunnen herinneren dat we met de bus via Castel di Sangro naar Isernia moesten reizen omdat de treinen in deze streek blijkbaar zijn opgedoekt of dan toch tijdelijk zijn afgeschaft. In Castel di Sangro moesten we van de ene bus overstappen op een andere, en had ik, terwijl S. mondvoorraad insloeg, een kort gesprekje met een mijnheer uit Napels en met een jonge vrouw die samen met een mongoloïde meisje, wellicht haar dochter, hetzelfde traject aflegde. Ik wil mij herinneren dat we ergens in de bergen voor Isernia langs de kant van de weg zagen hoe een priester in lange soutane afscheid nam van een koppel dat ook op de bus stapte: hier en daar zie je nog flarden van een verdwenen Italië. Ik wil mij ook de onwezenlijke indruk herinneren die de stad Campobasso in de twee uur dat we er vertoefden, wachtend op de treinaansluiting naar Termole, op mij maakte, en hoe wij in Termole, na een spaghetti alle vongole te hebben gegeten, nog een wandeling maakten naar de haven om er de vertrektijden van de boot naar de Isole de Tremiti te noteren, en om er te zien hoe de vissers er in piepschuimkistjes verpakte vangst uitlaadden. Op het caféterras tegenover ons hotel aan het station, waar we nog een glas wijn dronken, zagen we een Roemeense jongeman met een wit hoedje. Toen hij opstond om zijn trein te halen – de laatste die vandaag vertrok, de trein naar Venetië – viel er kleingeld uit zijn broekzak op de grond. Hij merkte het niet. De man die na hem opstond, blijkbaar om diezelfde trein te halen, had het wel gemerkt en raapte de munten op.
Vandaag nemen we de boot naar de Tremiti-archipel, en varen we vervolgens naar Vieste.