– Jij hoort niet bij ons? Je vecht niet voor de goede zaak? vroeg hij. Nu zag ik pas dat het Tito was. Zijn gezicht zat onder de littekens en zijn ogen waren geel met rode kringen eromheen.
Ik schudde mijn hoofd. Ik hoorde nergens bij, besloot ik. Ik hoorde zelfs niet bij de lopende jongens. Ik wilde terug naar de man met de fiets, naar zijn sinaasappels en zijn geheime koele water.
– Dus je gaat hier gewoon dood? vroeg Tito.
– Ja, zei ik, ondanks alles toch nog beschaamd over mijn eigen gedrag.
Tito greep me ruw bij mijn arm en voerde me dwars door het dorp naar een stapel boomstammen en brandhout met daarachter de benen van een man. De rest van zijn lichaam ging schuil onder de bladeren. Zijn voeten waren roze, zwart en wit en bedekt met maden.
Dave Eggers, Wat is de Wat, 202