maandag 28 maart 2011

mijn woordenboek 310 / getekend 59

ANEKDOTISCH


Ik heb mij een tijdje aan de beeldende kunsten begeven, dus ik weet waarover ik spreek. Op de schaal, niet die van Richter maar een andere schaal waarvoor ik nu niet meteen een naam weet te bedenken, dus laten we hem maar de schaal van Benoît noemen, op de schaal van Benoît dus, die bestemd was als meetinstrument om de voorradige en de nog te maken beeldende kunst te taxeren – activiteit waaraan wij ons driftig overgaven – op die schaal waren er twee te mijden uitersten. Als het te taxeren voorwerp van onze kritische beschouwing zich in deze zones bevond, sloeg de naald van ons welbevinden rood uit en vuurden wij onze negatiefste, honendste, minachtendste bewoordingen op het afgekeurde voorwerp af. Wij zegden, met zwaar aangezet Duits accent: schlecht. De ene exceszone heette ‘decoratief’ (zie aldaar), de andere ‘anekdotisch’. Het kunstobject in kwestie moest derhalve bij voorkeur min of meer abstract/figuratief zijn, maar niet in die mate abstract dat het decoratief werd en niet in die mate figuratief dat het pure uitbeelding werd van een gedachte of, godbetert want dat was nog erger, een verhaaltje: dan was het – horresco referens – anekdotisch en dat was de grootste banvloek.

Uit schrik om een dergelijk verwijt te riskeren, schilderde en tekende ik, als het om vrij werk ging, zo weinig abstract c.q. verhalend mogelijk. Met brave stillevens riskeerde je het minst je vel: je beeldde weliswaar iets uit maar het was zeker geen verhaal. Het was, zonder daarom decoratief te zijn, het juiste, veilige midden. Een houten kistje (makkelijk!) en een paar appels. Die laatste waren gemakkelijk flatteus te maken, mits het aanbrengen van een stip wit om er de glans van weer te geven. Maar een verhaal, neen, dat vertelden die appels niet. En dus waren ze niet anekdotisch en ik belandde niet in díe verdomhoek.