zondag 6 maart 2011

mijn woordenboek 306

ANARCHIE

Ik lees dat volgens Nietzsche zowel de christenmens als de anarchist ‘decadent’ zijn, emanaties van de ‘slavenmoraal’. Of zoals hij het in zijn onnavolgbare, zeer citeerbare, om niet te zeggen scandeerbare Duits formuleert:

Der Christ und der Anarchist: beide décadents, beide unfähig, anders als auflösend, vergiftend, verkümmernd, blutaussaugend zu wirken, beide der Instinkt des Todhasses gegen alles, was steht, was groß dasteht, was Dauer hat, was dem Leben Zukunft verspricht…


Of, in de ongeveer 20 % meer ruimte behoevende vertaling van Pé Hawinkels:

De christen en de anarchist: beiden décadents, beiden ongeschikt tot iets anders dan ontbinden, vergiftigen, belasteren, bloedzuigen, beiden met een instinctieve dodelijke haat tegen alles wat gevestigd is, wat grootse vorm heeft aangenomen, wat duurzaam is en het leven perspectief biedt op de toekomst…


Het zij verre van mij om hier aan Nietzsche-exegese te doen – alleen al over deze passage is waarschijnlijk al een boekenplank volgeschreven, en over de exegese van deze exegese een tweede; met zes van die planken kun je een kist schrijnen – maar de gelijkschakeling van christenmens met anarchist intrigeert me toch. De eerste zie je, in tegenstelling tot de laatste, toch niet meteen met bommen zwaaien, zo van die bommen die bestaan uit een blinkende zwarte bol met daaraan een brandende lont – of is mijn beeldvorming al te ingrijpend door het beeldverhaal gevormd?

Het zal iets te maken hebben, bij Nietzsche dus, met een van de binnen een ijzeren logica onvermijdelijke consequenties van beide leerstelsels: de gelijkheid van allen. Christenen beschouwen hun naasten als gelijkwaardig en anarchisten huldigen een ideaal van gelijkheid omdat ze een viscerale afkeer hebben van elk gezag. En laat nu net die gelijkheid van mensen zo ongeveer het laatste zijn waaraan Nietzsche hecht. Zijn leer is unverfroren aristocratisch, ondemocratisch, elitair.

Zozeer als ik gepokt en gemazeld ben door mijn opgroeien en opgevoed worden in een christelijk milieu, zo weinig betekent het anarchisme voor mij. Het lijkt mij, in tegenstelling tot wat Nietzsche erover denkt, een hoogst elitaire aangelegenheid, een tijdverdrijf voor fijne luiden die niets beters omhanden hebben dan de heersende machtsverhoudingen te attaqueren en die daarbij ook nog enige fraaie maar weinig steekhoudende theorietjes hebben ontwikkeld. Ik zie het anarchisme meer als een carnavalesk artistiek statement, een voorloper van Dada eigenlijk – en als ik mij goed herinner heb ik over dat onderwerp, anarchie en Dada, ook nog wel eens ergens een plankje vol boeken zien staan.

Anarchisme is zo een van die denkpatronen die in hun eigen staart bijten. Zoals scepticisme. Ik twijfel aan alles, behalve daaraan. Of relativisme. Alles is relatief, en dit ook. Met zen heb je het ook: hoe kun je anders dan hyperbewust je geest leeg maken. Of met iets willen vergeten: hoe kun je het zonder je nu net heel erg rekenschap te geven van datgene wat je wenst te vergeten. Of serendipiteit: vinden wat je niet hebt gezocht. Kan dat, iets vinden wat je niet hebt gezocht zonder dat je je vooraf bewust bent van het feit dat je nu net daarnaar op zoek bent, naar datgene waarvan je achteraf kunt zeggen dat je het hebt gevonden zonder het te hebben gezocht?

Net zoiets is anarchisme. Anarchisme stelt voor om een maatschappij te organiseren buiten elke vorm van organisatie om. Maar om te organiseren heb je macht, gezag, autoriteit nodig en dat is nu net wat de anarchist niet wenst te erkennen. Op basis van welke autoriteit zou hij immers zijn zienswijze afdwingbaar maken? Hoe moet hij zijn potentiële medestander overtuigen?

Ach neen, anarchisme is een onmogelijk concept en daardoor vaak niet meer dan onversneden negatieve energie. Destructiviteit. Verbaal geweld met de kracht van een ontploffing, of onschadelijk gemaakt op drie akkoorden. Anarchy in the UK! Never Mind!