dinsdag 29 maart 2011

mijn woordenboek 311

ANESTHESIE

Onlangs hadden we het over hoe het is, te sterven. We raakten het er vlug over eens dat er verschillende manieren zijn en dat de ene manier al verkieslijker is dan de andere. Sterven in pijn, in brand, in water: dat is te erg voor woorden en geen God, als Hij redelijk en gevoelig en ook maar een beetje menselijk is, die een sterveling zo’n lot toebedeelt. En dan hebben we het over het urenlang in een autowrak gekneld leegbloeden nog niet gehad, of over de martelkamer, de elektrische stoel, het kraambed… Maar sterven in de slaap, zachtjes wegglijden, op kousenvoeten als het ware, stoemelings. Tja, wat is daar erg aan.

‘Ik denk dat het is als met een anesthesie’, zei er eentje. ‘Heb je dat al meegemaakt? Je ziet dat masker op je afkomen en je weet dat je vijf seconden later van niets meer weet, niet van het bed waarop je ligt en van de operatieschort die langs achter open is, niet van de verpleegster die je daarnet nog een prik gaf en niet van de chirurg die zijn mes in je plant als sneed hij de kerstkalkoen aan, niet van het leven en niet van de dood. En natuurlijk is de gedachte dat je nooit meer wakker zult worden onvermijdelijk. Dat is logisch, je gaat altijd alle mogelijkheden af. Maar je levert je over. Je hebt vertrouwen. En je weet dat als je het niet overleeft, je het niet zult geweten hebben.’

‘Ja,’ zei een ander, ‘als het zo is om te sterven, dan zie ik daar niet tegenop. Per slot van rekening heb je het elke avond, als je jezelf aan de slaap toevertrouwt. Je verliest het bewustzijn, glijdt zachtjes weg, vertrouwt erop dat er een volgende dag komt maar als die er niet komt, dan zul je hem nooit missen. Stel je voor dat je elke avond zou overgeleverd zijn aan de angst.’