zondag 27 maart 2011
terugblik 63 (898/1000)
Wie mensen fotografeert, steelt hun ziel. Onlangs zei een goede vriendin het me nog, een die liever niet wordt gefotografeerd. ‘Ik heb dat niet graag, het is alsof ze mijn ziel stelen.’ Maar ik had al afgedrukt, en het werd geen goede foto.
Er is een moeilijke verhouding ontstaan tussen fotograaf en gefotografeerde. Dat heeft zeker te maken met het statusverlies van de fotograaf: zowat iedereen fotografeert nu. Het is niet altijd zo geweest. Op foto’s die gemaakt zijn in minder ‘ontwikkelde’ gebieden kun je het nog zien gebeuren dat kinderen gewillig poseren, ze verdringen elkaar zelfs voor de lens. Iets gelijkaardigs tref je aan op foto’s die meer dan een halve eeuw geleden in onze contreien zijn gemaakt. De kinderen zijn verguld, en ook bij de volwassenen die op die opnames staan, vermoed je geflatteerdheid. Niemand vond in elk geval dat zijn ziel ‘gestolen’ werd. Hooguit was er hier en daar een lastig pubermeisje dat vond dat het er niet op haar voordeligst uitzag. Maar de weerstand die nu aan de dag wordt gelegd, bestond toen nog niet.
Het fotograferen van wildvreemden is niet langer vanzelfsprekend. Ik heb het al een paar malen mogen meemaken dat mensen zich boos maakten omdat ik op hen mijn zoeker had gericht. Alsof ik op het punt stond een buks op hen af te vuren. Dat heeft mijn fotografie danig beïnvloed. Het gebrek aan durf om de mensen met open vizier te ‘schieten’ is aan mijn foto’s af te lezen – en ik zie het ook vaak op de foto’s van anderen. Ik fotografeer vaak sluiks, steels, geniepig. Let op, ik vind dat zeker geen verdienste. Maar het is zo. Je kunt tegenwoordig nauwelijks nog argeloos en open mensen fotograferen. Dat leidt niet noodzakelijk tot slechtere foto’s, vaak integendeel want poseren is vaak een garantie voor middelmatigheid, maar het bederft veel van de pret.
In deze foto is de wrevel vastgelegd die kan ontstaan tussen fotograaf en gefotografeerde. Daardoor is de foto op een totaal andere manier interessant geworden dan aanvankelijk mijn bedoeling was. Wat ik had willen vastleggen, is ook nog wel te zien. Het heeft iets met erotiek te maken, met verleiding. Een winkelende vrouw van vlees en bloed zoekt tussen al die ideale maten. Maar ze voelt zich betrapt, de verbolgenheid daarover is in haar blik te lezen. Zij doorgrondt bovendien niet wat mijn intentie is. Ze ziet die kousenbenen wel, maar niet op mijn scherm, zoals ik ze zie. En hoe zij daartussen wordt gevat. Zij heeft geen weet van de connotaties waarin ik haar klem zet.
De vrouw heeft niets gezegd. Maar het had gekund. Dan had ik misschien de foto moeten vernietigen. Nu kan ik hem alsnog tonen, zij het niet zonder schroom. Ik ben die vrouw dankbaar. En haar ziel, die heb ik zeker niet gestolen, denk ik toch.