woensdag 15 maart 2023

notitie 369

EEN DETAIL BIJ CHATEAUBRIAND


Wie heeft de volledige, bijna tweeduizend pagina’s tellende Mémoires d’outre-tombe gelezen? Ik in elk geval niet, zelfs niet de door Frans van Woerden samengestelde, vertaalde en ingeleide bloemlezing die in 2000 onder de titel Memoires van over het graf verscheen. Ja, wie leest nu nog zoiets? Ik vermoed dat zelfs de hieronder vernoemde schrijvers allicht niet de hele postuum verschenen autobiografie van François-René de Chateaubriand hebben doorgenomen. Niet dat ik dat hun zou willen aanwrijven – ik wil het enkel hebben over een opvallend detail.

Bijna exact veertien jaar geleden, 10 maart 2009 om precies te zijn, ging ik een eerste keer in op een een chateaubrianesk detail. Dat gebeurde naar aanleiding van mijn lectuur van De ringen van Saturnus van W.G. Sebald en van, min of meer in dezelfde periode, De ontdekking van Frankrijk van Graham Robb, die ergens, net als Sebald, kort focust op de somberheid van het kasteel van Combourg, waar Chateaubriand opgroeide. Robb haalt de Engelse agronoom Arthur Young aan, die op het eind van de achttiende eeuw schreef over zijn reis door Frankrijk en die vooral voor de lelijkheid en vuilheid van de steden en dorpen oog leek te hebben. Hij was ook in het Normandische Combourg gepasseerd, ‘een van de verschrikkelijkste smerige steden die er maar zijn’. Hoe kan die ‘monsieur de Chateaubriant [sic]’, de eigenaar en bewoner van het plaatselijke kasteel, ‘leven te midden van zoveel vuil en armoede?’ (107)

François-René de Chateaubriand merkte in zijn memoires fijntjes op dat die ‘monsieur’ zijn vader was. Diens kasteel was inderdaad wat ‘donker en plechtstatig’. En François-René kon het weten. In het derde boek van zijn memoires heeft hij het over de ‘sombere rust op het château van Combourg’ (63) François-René herinnert zich de lange donkere avonden die hij na het souper samen met zijn moeder en zus in de grote eetzaal aan het haardvuur doorbracht. Op een tafeltje naast de divan waarop zijn moeder was neergezegen, brandde een kaarsje. Chateaubriand père struinde heen en weer, met op zijn kalende hoofd ‘een grote witte slaapmuts die rechtop stond’. ‘De immens grote zaal werd zo zwak door dat ene kaarsje verlicht dat, als hij al ijsberend zich een eind van de haard had verwijderd, hij niet meer te zien was; dan hoorde je hem alleen nog maar ergens in het duister rondmarcheren: vervolgens keerde hij langzaam weer naar het licht terug en doemde dan geleidelijk aan op uit de duisternis, als een soort spook, met zijn witte gewaad, zijn witte muts, en zijn langgerekte, bleke gezicht.’ (64) Licht en duisternis, onbehagen en humor vormen de bestanddelen van deze filmische scène, die ook Sebald is bijgebleven. Hij parafraseert de zoon van de koddig uitgedoste ijsberende kasteelheer: ‘Zodra hij bij deze wandelingen iets buiten het midden van de kamer kwam die slechts door het flakkerende haardvuur en één enkele kaars werd verlicht, begon hij in de schaduw te verdwijnen, en wanneer hij eenmaal in de totale duisternis was ondergedompeld, hoorde je alleen nog maar zijn stappen, totdat hij als een spook weer terugkwam (…).’ (259-260)

De heen-en-weerpassage van de kasteelheer in de passage uit de memoires van Chateaubriand heeft nu ook Benno Barnard geïnspireerd. In een dagboeknotitie in Afscheid van de handkus geeft hij ruiterlijk toe slechts ‘een gedeeltelijke Nederlandse vertaling’ te lezen, wellicht die van Van Woerden, ‘anders heb ik het pas na mijn eigen dood uit’. (307) Barnard staat stil bij een in zijn ogen ‘sublieme passage’ waarin Chateaubriand ‘vertelt hoe zijn norse vader elke avond na het souper door de eindeloze ridderzaal heen en weer beende, voor een kaarsvlam langs, waarbij hij even zichtbaar werd, alvorens weer in de schaduwen te verdwijnen’. (307)

Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat Barnard Sebald niet zou kennen en ook diens parafrase van Chateaubriand. Hoe anders is het te verklaren dat hij in die hele tweeduizend bladzijden uitgerekend bij datzelfde detail blijft stilstaan om het over de schrijfstijl van Chateaubriand te hebben?



https://pascaldigital.blogspot.com/2009/03/dag-556-vvh.html
W.G. Sebald, De ringen van Saturnus. Een Engelse pelgrimage (vertaling (1996) door Ria van Hengel van Die Ringe des Saturn, Eine englische Wallfahrt (1995))
Graham Robb, De ontdekking van Frankrijk (vertaling (2008) door Suzan de Wilde van The Discovery of France (2007)
Benno
Barnard, Afscheid van de handkus (2023)
René-François de Chateaubriand,
Mémoires d’outre-tombe (1848)
René-François de Chateaubriand,
Mémoires van over het graf (inleiding, samenstelling en vertaling door Frans van Woerden (2000)