BRUGGE 1972
Op initiatief van het Brugse Stadsarchief (Mis de causerieën van Levend Archief niet! (archiefbankbrugge.be) ) en in samenwerking met Meemoo, het Vlaams Instituut voor het Archief, dat de filmcollectie van het Stadsarchief heeft gedigitaliseerd, en met Cinematek, waar dit gefilmde verleden wordt bewaard en ontsloten, was ik in de gelegenheid om, deel uitmakend van een publiek waarvan de gemiddelde leeftijd meer dan respectabel was, de Jaarfilm Groot-Brugge 1972 te bekijken. De toenmalige burgemeester Michel Van Maele (CVP) liet tijdens zijn ambtstermijn door amateurcineast Gilbert Lambert elk jaar een gefilmd overzicht maken van al zijn realisaties en weldaden voor de Brugse bevolking. Pure propaganda op kosten van de gemeenschap natuurlijk – in dat opzicht zijn de tijden uiteraard niet veranderd.
Ik was tien jaar in het grootste deel van 1972 en kan me dus nog wel iets van die tijd voor de geest halen. Of juister gezegd: wanneer ik de beelden uit die tijd zie, kan ik iets herkennen omdat de vormen en kleuren en vooral ook de sfeer van toen in mij zit ingebakken – een baksel dat, het is niet anders, mij vandaag steeds nadrukkelijker het gevoel bezorgt oud te worden. Want hoewel veel hetzelfde is gebleven, is er toch ook veel veranderd. Ten goede maar ook ten kwade.
De drie kwartier durende film die ik te zien kreeg was in hoge mate voorspelbaar. Infrastructuurwerken, inhuldigingen, prijsuitreikingen, festiviteiten, ontvangsten… Telkens met mijnheer Michel in het brandpunt van de belangstelling. Ik probeer daarbij te zien wat het toenmalige kijken nog niet deconstrueerde: hoe zijn grote gestalte, zijn perfecte kostuum en zijn beheersing van de geplogenheden bij bijvoorbeeld het uitwisselen van cadeaus met buitenlandse gasten bijdroegen tot de in de toenmalige CVP-staat en het katholieke bastion Brugge ongecontesteerde manifestatie van zijn gezag. Zijn cravattes waren modieuzer dan de groezelige exemplaren van de mannen in zijn omgeving. En ja, het waren allemaal mannen. Strak in de pakken, vaak rokend, netjes gecoiffeerd. Sommige jongere mannen hadden al een iets wildere haardos – dat zullen socialisten geweest zijn. Vrouwen waren er ook. Enkele toch. Met hun geringere aantal, hun kleinere gestaltes en hun strakke mantelpakjes vielen ze als vanzelf van de hiërarchische ladder. Als de beelden iets duidelijk maakten, dan wel de verhoudingen die toen, een halve eeuw geleden, heersten in de middelgrote Vlaamse stad B.
Neem een opname in de Garemynzaal in het Belfort. De burgemeester spreekt zijn personeel toe op de nieuwjaarsreceptie. (We horen niet wat hij zegt, de klankband bestaat de volle drie kwartier lang uit de geluiden die worden geproduceerd door een triomfalistische blaaskapel.) De camera zwenkt naar de aandachtig luisterende volle zaal. Op de eerste rij hebben een paar vrouwen mogen plaatsnemen. Zo kort en strak gerokt dat ze hun blote benen krampachtig tegen elkaar moeten houden. Ze vinden het niet leuk dat de cameraman hun kant uitkijkt. Zou het kunnen dat vestimentaire gewoontes de vrouwenemancipatie onnodig decennia lang hebben bemoeilijkt?
We zien een eerste funderingspaal van de nieuwe zeesluis in de grond geheid worden. We zien bulldozers en pletwalsen een nieuwe straat aanleggen (geklakte grondarbeiders met peuk in de mondhoek). We zien hoe in de binnenstad de reitjes worden uitgebaggerd. We zien drie oude mannetjes een onderscheidingsteken krijgen omdat ze al vijftig keer hebben deelgenomen aan de Bloedprocessie. We zien opvallend veel meer grauwe en vervallen gebouwen dan er nu te zien zijn in het opgekuiste, gerestaureerde en aan het toerisme verpatste Brugge.
We zien op een speelplaats kortgebroekte peuters met verwondering en respect naar de cameraman kijken. (Dat zou er nu wel anders aan toe gaan.) We zien hoe nonnetjes uit hun Kapucinessenklooster in de Boeveriestraat worden gezet. Er zijn er nog een stuk of twaalf en nu zijn ze allemaal dood, natuurlijk. (Dat gevoel overheerst ook, bij het bekijken van de film – en het wordt nog versterkt door de ruimtelijke nabijheid van wat er wordt getoond, ik bedoel de nabijheid bij mijn leefwereld van vijftig jaar geleden: de alomaanwezigheid van de dood. Wie nu in de zaal zit, was toen jong.)
Ik zoom even in op dat vijftiende-eeuwse Kapucinessenklooster in de Boeveriestraat. Het werd onmiddellijk na de uitzetting afgebroken. Dat kon toen nog, blijkbaar, maar er stond dan ook een zak met geld tegenover: op die plek zou een vestiging komen van een Amerikaanse hotelketen. De commentaarstem van Rita Lommée geeft toelichting. Lommée, nog steeds een gewaardeerde voordrachtkunstenares hier ter stede, spreekt een opvallend perfect en geaffecteerd ABN dat mij de toon van het toenmalige human interest-televisieprogramma Echo voor het geestesoor haalt. Op jubeltoon propageert de tekstschrijver het vooruitgangsgeloof, dat in die jaren nog steeds ongebreideld is. De betonverwezenlijkingen van de gezagsdragers blijven nog ongecontesteerd. Al kun je, met wat goede wil, in Lommée’s half-ironische, half-zalvende commentaarstem toch enige scepsis horen. Want wat zegt ze bij die uitzetting van die arme nonnetjes? Dat de architectuur van de nieuwe hotelvestiging een ‘mystiek huwelijk’ zal aangaan tussen een modern functionalisme en de authentieke Brugse bouwtrant! Ik vraag mij af of die verkaste nonnen daar veel aan zullen hebben gehad.