22 maart 2005
mijn woordenboek (74)
ABNORMAAL
Er is iets vreemds aan de hand met de tegenstelling
normaal-abnormaal. Wij begrijpen abnormaal als iets wat van de norm afwijkt,
iets wat veeleer uitzonderlijk is en zeker deel uitmaakt van een minderheid.
Maar laat ons nu eens de woorden vervangen en spreken van de tegenstelling
tussen wit en niet-wit, abwit zo u wil, zijnde alle andere kleuren, de
niet-witten. De niet-witten zijn, dat weet iedereen, veruit in de meerderheid –
er zijn de blauwen, de groenen, de roden, de gelen en ga zo maar door. En het
wit zelf komt daarenboven nauwelijks onvermengd voor. De niet-witten zijn de
norm, eigenlijk. Ik weet niet of ik helemaal duidelijk ben met dit voorbeeld,
maar de taal draait ons hier een loer. De dagelijkse praktijk en de heersende
moraal die deze dagelijkse praktijk stuurt doen ons geloven dat het abnormale
een nauwelijks voorkomende uitzondering is, terwijl toch datgene wat aan de
norm beantwoordt, datgene wat normaal is, een vrij eng gedefinieerd iets is. Je
kunt normaal spreken, verstaanbaar, niet-nonsensicaal, duidelijk – maar je kunt
op talloze manieren wartaal uitkramen. Je kunt je op een normale (en veilige)
manier door het verkeer bewegen, maar er zijn toch talloze manieren om daarvan
af te wijken. Je kunt op een normale manier musiceren, bijvoorbeeld door
getrouw een partituur te spelen, maar er zijn toch ontzettend veel mogelijke manieren
om vals te spelen? Het gezond verstand en de taal doen ons het anders geloven,
maar de norm, waarnaar het woord ‘normaal’ verwijst, is altijd een dunne koord
waarop het slap balanceren is. En het abnormale is in die mate in de
meerderheid dat je soms, wanneer je je eindelijk en tijdelijk eens weet los te
maken van alle conventies, wel eens geneigd bent te denken dat het abnormale
normaal is – en als je dáár in slaagt ben je non-conformist.