maandag 25 mei 2015

Saskia de Coster, Wij en ik


Bij de samenstelling van het programma van de leesclubs die ik begeleid, streef ik, zonder daarom overdreven politiek correct te willen zijn, naar een evenwicht: tussen Vlaams en internationaal, tussen Nederlandstalig en vertaald, tussen actuele trends en klassieke status, tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs. Dat laatste is de moeilijkste oefening want kwaliteit staat te allen tijde voorop.

In het programma van dit semester dacht ik met Saskia de Coster op veilig te spelen: Vlaams, actueel en vrouwelijk. Het exemplaar dat ik (voor 12,5 euro) van Wij en ik kocht, was al een zestiende druk (2014, het boek kwam uit in 2013).

Enkel de prominent op het voorplat gepositioneerde quote van Herman Koch – ‘Grote Vlaamse Roman (…) IJzersterk en onvergetelijk’ –maakte mij achterdochtig. Ik las nog niets van Koch maar tot nu toe draaiden alle door hem aangeprezen en door mij gelezen boeken steevast in de soep.

‘Grote Vlaamse Roman’? Ik begrijp natuurlijk wel min of meer waar Koch op doelt. Wij en ik is een soort van familiegeschiedenis in de lijn van De correcties van Jonathan Franzen waarin het enerzijds over de (ontwikkeling van de) karakters gaat en over hun onderlinge interacties (waarbij duidelijk wordt dat ook leden van eenzelfde gezin elkaar nauwelijks kennen, laat staan begrijpen), anderzijds over de brede maatschappelijke en culturele context. Doorheen de microanalyse van een modaal gezin verkrijg je een macrokijk op een tijdsgewricht.

Met veel goede wil kun je zeggen dat, als dat de opzet was, Saskia de Coster daarin is geslaagd. Haar roman is uitgesmeerd over een periode (1980-2013) die min of meer (zij is zelf van 1976) samenvalt met haar eigen leven, en gesitueerd in een milieu dat zij opvallend goed kent en dat ik hier met enkele trefwoorden samenvat: huismoeder, carrière, verkaveling, middenklasse, bekrompenheid, zoeken naar bevrijding, kinderwens.

Zo’n boek is het inderdaad. Je snakt op den duur naar buitenlucht en avontuur. Of naar het werkelijk scheppende en werkelijkheid-interpreterende vermogen van ware literatuur.

In chronologisch gerangschikte hoofdstukken volgt de auteur telkens een van de gezinsleden vanuit een alziend standpunt: ‘Mieke 1990’, ‘Sarah 1990-1991’, ‘Stefaan 1993-1994’, ‘Sarah 1997’, enzovoort. Er is ook een hoofdstuk opgehangen aan ‘Moemoe’, de grootmoeder. Merkwaardig is dat sommige hoofdstukken ‘Wij’ in hun titel voeren. Daarin wordt het relaas gewoon voortgezet, maar het is wel duidelijk, ook al met de titel van het geheel voor ogen, dat Saskia de Coster deze ‘Wij’ zeer belangrijk vindt.

De gebeurtenissen zijn, hoe kan het ook anders met een roman over een modaal gezin, banaal. De valstrik van het huwelijk, de kleinburgerlijke gehechtheid aan het materiële, het opwerpen van een schijnbare orde die de chaos moet buitenhouden, de stress op het werk en de puberopstandigheid op school, de onoverkomelijke afstand tussen moeder en dochter. De Coster geeft aan dat dit alles de neiging vertoont om zich transgenerationeel te herhalen. Een van de belangrijkste drijfveren van dochters is om vooral niet op hun moeder te gelijken maar voor ze het goed en wel beseffen blijken ze een perfecte doorslag te zijn: de telg kan opnieuw, net als de ouder, een ‘reservoir van schuld en verdriet’ zijn. Enkel het trieste lot dat de vader, Stefaan, beschoren is – en dat ik hier uiteraard niet ga verklappen om de weinige spankracht dat het boek in zich draagt niet teniet te doen – lijkt deze banaliteit te overstijgen. Stefaan wordt getekend als een buitengewoon treurige en eenzame figuur, een die elke avond zijn ziel in zijn in de tuin opgerichte hobbyhuis achterlaat.

Maar goed, een goede roman hoeft geen meeslepende thriller te zijn. Meer nog: als de romankunst als doel heeft het leven te tonen zoals het is, lijken verveling en sleur onvermijdelijk. Maar dan moet er toch wel iets gebeuren op het psychologische vlak, of in het domein van de ideeën?

Over dat laatste kan ik kort zijn. Sarah levert zich zonder al te veel weerspannigheid uit aan het geglobaliseerde kapitalisme. In de tekening daarvan is opvallend weinig ruimte voorzien voor de schaduwzijden ervan – veel verder dan wat voor de hand liggende opmerkingen over verspilling en vervuiling en overbevolking, en dan een boutade als ‘Het zijn verwarrende tijden’ komt Saskia de Coster niet. Of dan de – vreselijke – woorden die zij de moeder in de mond legt: ‘Ik zou niet graag jong zijn vandaag’. Het is echt wel een andere tijd waarin volwassen geworden vrouwen krijgen af te rekenen met hun kinderwens.

Psychologie? De Coster zet hoofdzakelijk karikaturen neer en laat maar weinig ruimte voor evolutie en catharsis. En als daar al sprake van is, dan slaagt De Coster er niet in om ons in de onafwendbaarheid ervan te doen geloven. Vooral de moeder komt er bekaaid vanaf. Gevangen in haar verkavelingsvilla lijkt ze weinig anders te doen dan stof afnemen en vitten op haar dochter. Zij is een neurotische controlefreak. Hoewel, op het eind van het verhaal heeft zij toch wat meer oog voor de onindijkbaarheid van de chaos en de existentiële betekenis van die onindijkbaarheid: ‘Je kan niet alles willen controleren.    

Over de stilistische kwaliteiten en gebreken van deze roman had ik het al eerder en ik zal daar maar niet op terugkomen. Ik moet hier enkel melden dat er na de passages die ik heb behandeld geen beterschap komt.

En dan die lelijke titel. Wij en ik. Het kan niet anders of daar schuilt een diepere bedoeling achter. Naast de personages, waarover steeds in de derde persoon wordt bericht, duikt de ‘wij’ af en toe op. Als vlieg op de muur, als achtergrondkoor (‘…, vragen wij hem in koor’ (91)), of als geweten. Of, uiteraard, als een plechtstatig meervoud dat de auteur zich – weliswaar op ironische wijze, maar toch – permitteert. De belangrijkste betekenis van die ‘wij’ die ik meen te hebben gevonden is de ‘wij’ die door ouders wordt gebruikt in een uitdrukking als: ‘Wij, in onze tijd.’ Tegen dat ‘wij’, waarmee een generatie spreekt, zet het ‘ik’ van het individu zich af. Het zegt: ‘Het consequente gebruik van de wij is ergerlijk.’ (390) Sarah kiest voor zichzelf, zij wil niet in de tredmolen stappen van de verwachtingen waarmee haar moeder en haar omgeving haar opzadelen. Ik heb zestien plaatsen genoteerd waar die ‘wij’ zich manifesteert, maar ik ben niet tot de conclusie kunnen komen dat deze vertellersgril vormelijk bijdraagt tot een versterking van de inhoud – en dat lijkt mij de enige mogelijke verantwoording van een zo opvallende kunstgreep.

De structuur die te weinig surplus biedt omdat tussen de chronologisch gerangschikte sekwenties maar zeer weinig interactie ontstaat, en de opdringerige aanwezigheid van die eerste persoon meervoud die duidelijk (tot in de titel) meer wil zijn dan hij kan waarmaken: dat maakt dat dit boek niet alleen inhoudelijk en stilistisch maar ook vormelijk zijn steile ambities niet kan waarmaken.

Ik denk overigens niet dat ik ooit een boek van Herman Koch zal lezen.