Bij de samenstelling van het programma van de leesclubs die ik begeleid, streef ik, zonder daarom overdreven politiek correct te willen zijn, naar een evenwicht: tussen Vlaams en internationaal, tussen Nederlandstalig en vertaald, tussen actuele trends en klassieke status, tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs. Dat laatste is de moeilijkste oefening want kwaliteit staat te allen tijde voorop.
In het programma van dit semester dacht ik met Saskia de Coster op veilig
te spelen: Vlaams, actueel en vrouwelijk. Het exemplaar dat ik (voor 12,5 euro)
van Wij en ik kocht, was al een zestiende
druk (2014, het boek kwam uit in 2013).
Enkel de prominent op het voorplat gepositioneerde quote van Herman Koch –
‘Grote Vlaamse Roman (…) IJzersterk en onvergetelijk’ –maakte mij achterdochtig.
Ik las nog niets van Koch maar tot nu toe draaiden alle door hem aangeprezen en
door mij gelezen boeken steevast in de soep.
‘Grote Vlaamse Roman’? Ik begrijp natuurlijk wel min of meer waar Koch op
doelt. Wij en ik is een soort van
familiegeschiedenis in de lijn van De
correcties van Jonathan Franzen waarin het enerzijds over de (ontwikkeling
van de) karakters gaat en over hun onderlinge interacties (waarbij duidelijk
wordt dat ook leden van eenzelfde gezin elkaar nauwelijks kennen, laat staan
begrijpen), anderzijds over de brede maatschappelijke en culturele context.
Doorheen de microanalyse van een modaal gezin verkrijg je een macrokijk op een
tijdsgewricht.
Met veel goede wil kun je zeggen dat, als dat de opzet was, Saskia de
Coster daarin is geslaagd. Haar roman is uitgesmeerd over een periode
(1980-2013) die min of meer (zij is zelf van 1976) samenvalt met haar eigen
leven, en gesitueerd in een milieu dat zij opvallend goed kent en dat ik hier
met enkele trefwoorden samenvat: huismoeder, carrière, verkaveling,
middenklasse, bekrompenheid, zoeken naar bevrijding, kinderwens.
Zo’n boek is het inderdaad. Je snakt op den duur naar buitenlucht en
avontuur. Of naar het werkelijk scheppende en werkelijkheid-interpreterende vermogen
van ware literatuur.
In chronologisch gerangschikte hoofdstukken volgt de auteur telkens een
van de gezinsleden vanuit een alziend standpunt: ‘Mieke 1990’, ‘Sarah 1990-1991’,
‘Stefaan 1993-1994’, ‘Sarah 1997’, enzovoort. Er is ook een hoofdstuk
opgehangen aan ‘Moemoe’, de grootmoeder. Merkwaardig is dat sommige hoofdstukken
‘Wij’ in hun titel voeren. Daarin wordt het relaas gewoon voortgezet, maar het
is wel duidelijk, ook al met de titel van het geheel voor ogen, dat Saskia de
Coster deze ‘Wij’ zeer belangrijk vindt.
De gebeurtenissen zijn, hoe kan het ook anders met een roman over een
modaal gezin, banaal. De valstrik van het huwelijk, de kleinburgerlijke
gehechtheid aan het materiële, het opwerpen van een schijnbare orde die de
chaos moet buitenhouden, de stress op het werk en de puberopstandigheid op
school, de onoverkomelijke afstand tussen moeder en dochter. De Coster geeft
aan dat dit alles de neiging vertoont om zich transgenerationeel te herhalen. Een
van de belangrijkste drijfveren van dochters is om vooral niet op hun moeder te
gelijken maar voor ze het goed en wel beseffen blijken ze een perfecte doorslag
te zijn: de telg kan opnieuw, net als de ouder, een ‘reservoir van schuld en
verdriet’ zijn. Enkel het trieste lot dat de vader, Stefaan, beschoren is – en dat
ik hier uiteraard niet ga verklappen om de weinige spankracht dat het boek in
zich draagt niet teniet te doen – lijkt deze banaliteit te overstijgen. Stefaan
wordt getekend als een buitengewoon treurige en eenzame figuur, een die elke
avond zijn ziel in zijn in de tuin opgerichte hobbyhuis achterlaat.
Maar goed, een goede roman hoeft geen meeslepende thriller te zijn. Meer
nog: als de romankunst als doel heeft het leven te tonen zoals het is, lijken
verveling en sleur onvermijdelijk. Maar dan moet er toch wel iets gebeuren op
het psychologische vlak, of in het domein van de ideeën?
Over dat laatste kan ik kort zijn. Sarah levert zich zonder al te veel
weerspannigheid uit aan het geglobaliseerde kapitalisme. In de tekening daarvan
is opvallend weinig ruimte voorzien voor de schaduwzijden ervan – veel verder
dan wat voor de hand liggende opmerkingen over verspilling en vervuiling en
overbevolking, en dan een boutade als ‘Het zijn verwarrende tijden’ komt Saskia
de Coster niet. Of dan de – vreselijke – woorden die zij de moeder in de mond
legt: ‘Ik zou niet graag jong zijn vandaag’. Het is echt wel een andere tijd waarin
volwassen geworden vrouwen krijgen af te rekenen met hun kinderwens.
Psychologie? De Coster zet hoofdzakelijk karikaturen neer en laat maar
weinig ruimte voor evolutie en catharsis. En als daar al sprake van is, dan
slaagt De Coster er niet in om ons in de onafwendbaarheid ervan te doen
geloven. Vooral de moeder komt er bekaaid vanaf. Gevangen in haar
verkavelingsvilla lijkt ze weinig anders te doen dan stof afnemen en vitten op
haar dochter. Zij is een neurotische controlefreak. Hoewel, op het eind van het
verhaal heeft zij toch wat meer oog voor de onindijkbaarheid van de chaos en de
existentiële betekenis van die onindijkbaarheid: ‘Je kan niet alles willen controleren.’
Over de stilistische kwaliteiten en gebreken van deze roman had ik het al
eerder
en ik zal daar maar niet op terugkomen. Ik moet hier enkel melden dat er na de
passages die ik heb behandeld geen beterschap komt.
En dan die lelijke titel. Wij en ik.
Het kan niet anders of daar schuilt een diepere bedoeling achter. Naast de
personages, waarover steeds in de derde persoon wordt bericht, duikt de ‘wij’
af en toe op. Als vlieg op de muur, als achtergrondkoor (‘…, vragen wij hem in
koor’ (91)), of als geweten. Of, uiteraard, als een plechtstatig meervoud dat
de auteur zich – weliswaar op ironische wijze, maar toch – permitteert. De
belangrijkste betekenis van die ‘wij’ die ik meen te hebben gevonden is de ‘wij’
die door ouders wordt gebruikt in een uitdrukking als: ‘Wij, in onze tijd.’
Tegen dat ‘wij’, waarmee een generatie spreekt, zet het ‘ik’ van het individu
zich af. Het zegt: ‘Het consequente gebruik van de wij is ergerlijk.’ (390) Sarah
kiest voor zichzelf, zij wil niet in de tredmolen stappen van de verwachtingen waarmee
haar moeder en haar omgeving haar opzadelen. Ik heb zestien plaatsen genoteerd
waar die ‘wij’ zich manifesteert, maar ik ben niet tot de conclusie kunnen
komen dat deze vertellersgril vormelijk bijdraagt tot een versterking van de
inhoud – en dat lijkt mij de enige mogelijke verantwoording van een zo
opvallende kunstgreep.
De structuur die te weinig surplus biedt omdat tussen de chronologisch
gerangschikte sekwenties maar zeer weinig interactie ontstaat, en de
opdringerige aanwezigheid van die eerste persoon meervoud die duidelijk (tot in
de titel) meer wil zijn dan hij kan waarmaken: dat maakt dat dit boek niet
alleen inhoudelijk en stilistisch maar ook vormelijk zijn steile ambities niet
kan waarmaken.
Ik denk overigens niet dat ik ooit een boek van Herman Koch zal lezen.