De wereld is in mijn stad, en niet meer uitsluitend in de
vorm van slenterende en ijsjes en chocolade consumerende toeristen.
In de Oude Zak – zo heet die straat – duwt een jongeman, van
een jaar of zestien schat ik, mij een briefkaart onder de neus met daarop een
adres: ‘Oude Zak 39’. Ik zeg hem dat hij zich in de juiste straat bevindt, en
vind het dus vreemd dat hij niet op eigen kracht het nummer kan vinden. Blijkt
dat hij een verkeerd adres heeft gekregen van het OCMW van Oostkamp (weet ik
van het logo op de kaart): de school die hij zoekt bevindt zich niet op het
nummer 39 maar aan de andere kant van de straat, op het nummer 58. Ik help de
jongen op weg. Engels verstaat hij niet, wel een beetje Nederlands. Ik vraag
hem waar hij vandaan komt. Afghanistan. Hij is vandaag, zaterdag, speciaal naar
hier gekomen om uit te zoeken waar hij maandag moet zijn want vanaf dan komt
hij hier school lopen.
Wat later, bij de bakker, plaatst een opnieuw donker type
voor mij zijn bestelling in een nog zoekend maar toch al redelijk
verdienstelijk Nederlands. Ik schat hem een jaar of vijf ouder dan de Afghaan
in de Oude Zak. De bakkersvrouw complimenteert hem met zijn taalkennis. Zij
stelt enkele vragen, vriendelijk en geïnteresseerd. Ik heb de indruk dat de
jongeman blij is met haar belangstelling. En zo leer ik dat hij na een jaar in
Nederland te hebben verbleven nu al twee jaar in België woont. Hij is drie jaar
geleden uit Syrië vertrokken.