Om maar te zeggen: de dagen dat ik uitkeek naar een brief – handgeschreven, eventueel verlucht met een tekening, laat staan geparfumeerd of bevattende een lok – zijn nu wel voorgoed voorbij. Zelfs ansicht- of wenskaarten zijn zeldzaam geworden. Mensen schrijven niet meer met de hand. En eigenlijk schrijven ze zelfs bijna helemaal niet meer als ze dat niet voor hun plezier doen. ‘Geen post, geen kost’ is het parool geworden; de facteur is vandaag een onwelkome brenger van onheilstijdingen, rekeningen, aanmaningen. Heel af en toe is er nog wel eens een vriend die probeert aan te knopen bij een vervlogen analoge epistolaire traditie. Als het gebeurt, zou ik het moeten honoreren met een eigenhandig geschreven wedergroet, maar dat voornemen blijft steken in een ongearticuleerd verlangen naar een intense, bewerkelijke, haar eigen zin in zich dragende, uitgesponnen correspondentie.
Vandaag was er post. Een heel klein briefje met een uitnodiging om deel te nemen aan een ‘vermageringsplan’. Of was het een stoelovertrekker of schoorsteenveger die zijn diensten aanbood? Kijk, ik weet het al niet meer. ’t Was niet meer dan een blaadje in de wind.