Verkenning
Kerstmis was dat jaar uitzonderlijk zacht.
Wij maakten een lange strandwandeling, kusten elkaar
in de luwte, een toegevoegd zintuig.
Ik tastte behoedzaam je lichaam af, onder je kleren,
je blozende meisjesbotten, je zinnebeeldige vlees.
Ik proefde de eerste smaak van je mond, niet zoet
en niet zout, zeg maar brak.
De atmosfeer viel uiteen tot een wijdverspreide ontroering,
een doorzichtige nevel van minimale gevoelens.
Wij glimlachten om de zich steeds herhalende zee,
lichtelijk verdoofd door de donderslag van de branding.
Adriaan Morriën, geciteerd in Rob Molin, Lieve rebel, 468