vrijdag 30 maart 2012

Laurent Binet, HhhH

Zeven mannen zitten in een crypte onder een kerk als ratten in de val. Ze worden door een peloton SS-ers belaagd via een luik in het plafond, een dertig centimeter breed luchtgat en een vooralsnog geblokkeerde deur. De zeven schieten elke belager die het waagt langs het luik af te dalen in de benen. Door het gat wordt een waterslang naar binnen gewurmd: de ratten dreigen onder water te worden gezet. Maar de crypte is zo lek als een vergiet en het water stroomt grotendeels weg. Pas dan komen de stormtroepen op het idee om traangasgranaten naar binnen te werpen. Die vallen in het water. Enzovoort. Benieuwd hoe het afloopt? Dan moet u HhhH van Laurent Binet lezen.
Om deze hele belegering uit de doeken te doen, heeft Binet nogal wat bladzijden nodig. Spannend, dat wel, maar het niveau stijgt niet uit boven dat van het gemiddelde jongensboek. Met een eventuele verfilming zou je onvermijdelijk in het actiegenre belanden. ‘Dit is Hollywood’, weet Binet zelf ook. En hij zit daarmee verveeld want dat was niet zijn bedoeling.
Vraag is wat wel zijn bedoeling was met dit boek over de aanslag op Reinhard Heydrich, een gebeurtenis die in het verloop van de Tweede Wereldoorlog en, bijgevolg, de Europese geschiedenis volgens sommigen slechts een voetnoot is. Binets opzet is moedig en ik denk zelfs integer, maar zijn uitwerking laat te wensen over.

Soms kunnen romans op een interessante manier mislukken.
De titel HhhH staat voor ‘Himmlers hersens heten Heydrich’. Dat vind ik op zich al een bijzonder ongelukkige entree. Een titel mag opvallen – dat komt de omzet ten goede – maar hij maakt wel degelijk deel uit van het geheel en beïnvloedt – toch bij mij – het oordeel dat je je over dat geheel kunt vormen. Hier dekt de vlag geenszins de lading. Maar dat is natuurlijk niet mijn grootste bezwaar tegen Binets romandebuut. Hij was ten andere zelf ook niet opgezet met de door de uitgever voorgestelde titel.

Reinhard Heydrich was in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog ‘Reichsprotektor’ in Praag. Hij onderscheidde zich in die functie vooral door met ongeziene wreedheid het Tsjechische verzet neer te slaan. Zijn bijnamen – ‘de slager van Praag’, ‘het blonde beest’ – spreken voor zich.
Heydrich ging, zo stelt Binet het voor, ten onder aan zijn hoogmoed. Hij onderschatte de slagkracht van de weerstand en liet zich graag ongeëscorteerd in een open wagen rondrijden. Dat werd hem fataal: een bomaanslag veroorzaakte verwondingen waaraan de Reichsprotektor enkele dagen later bezweek. De represailles waren verschrikkelijk: duizenden mensen die van ver of dichtbij, al dan niet vermeend, in relatie stonden met de plegers van de aanslag, werden afgemaakt.

Heydrichs belangrijkste bijdrage aan het duizendjarige nazirijk bestond uit het aanleveren van ideeën om de genocide op de Joden te industrialiseren. Dat gebeurde onder meer op de Wannseeconferentie, aan de zijde van SS-Führer Heinrich Himmler.
Mocht het historisch personage Reinhard Heydrich u interesseren: het aan hem gewijde Wikipedia-artikel zet u aardig op weg. Ik kreeg bij het lezen ervan alvast niet de indruk dat Binet nieuwe feiten of interpretaties heeft aangebracht. Laat staan dat hij een nieuwe wending zou hebben gegeven aan de geschiedschrijving of aan de interpretatie van de feiten of de evaluatie van het belang ervan. Binet heeft zich vast en zeker voldoende gedocumenteerd. Ik vermoed dat hij zowat alles wat er over Heydrich beschikbaar is moet hebben gelezen. Voor zover ik daarover kan oordelen – maar echt veel zin om dat te verifiëren heb ik niet, moet ik toegeven – strookt zijn versie met de officiële en algemeen aanvaarde geschiedschrijving.

De vraag is dus, nog eens: waarom heeft deze in 1972 geboren jongeman over dit onderwerp een boek geschreven? En niet een historisch document maar wel een wetenschappelijk onderbouwde roman? En ook: hoe valt het te verklaren dat HhhH zoveel erkenning heeft gekregen? Laurent Binet won er in 2010 de Goncourt voor de beste debuutroman mee en er zijn in vele landen al vele tienduizenden exemplaren verkocht. Naar verluidt is het boek ook in Tsjechië een bestseller.
HhhH is een roman, geen geschiedenisboek. Of toch niet in de eerste plaats. De historische waarheid van het historische personage Heydrich – zijn persoonlijke geschiedenis en daarin de motieven voor zijn vreselijke Jodenhaat, de geschiedenis van zijn opgang, de geschiedenis van zijn belagers, de geschiedenis van de aanslag en de daaropvolgende represailles: dat alles is niet het eigenlijke onderwerp van Binets boek. Het is Binet vooral te doen om de houding die hij als schrijver aanneemt tegenover een historische werkelijkheid. Niet alleen is zij onachterhaalbaar, er gaat ook veel onuitsprekelijks achter schuil. Achter HhhH zit nog een andere H dan die van Hitler, Himmler en Heydrich.

Om een historische waarheid weer te geven, is fictionalisering onvermijdelijk. Zelfs voor geschiedschrijvers! Binet heeft het over de ethische problematiek die gepaard gaat met dit onvermijdelijke fictionaliseren. Zeker in het licht van zoiets verschrikkelijks als oorlog, collaboratie, represailles, Jodenvervolging, geplande en georganiseerde Jodenvervolging, Jodenvervolging op industriële schaal, is dat een uitermate belangrijke kwestie. Hoe moet je de gruwel vertellen? Hoe kun je, zonder onrespectvol te worden, de trucs van de romancier op dat onuitsprekelijke loslaten: informatie doseren en maar mondjesmaat lossen in functie van het naar een climax toewerken, bepaalde details beklemtonen om een personage te karakteriseren of om het realiteitsgevoel bij de lezer te verhogen (l’effet du réel), enzovoort.
We hebben na 1945 kennisgemaakt met een hele reeks serieuze auteurs – Semprun, Levi, Konrád, Müller, Kertesz en vele anderen – die, de ene al terughoudender dan de andere, over het onuitsprekelijke spreken. Zij waren zich ervan bewust dat de gangbare conventies van het romangenre niet toepasbaar waren op wat zij wilden vertellen. Maar er is intussen ook een hele bibliotheek van wél ‘fictionele’ Holocaust- en oorlogsromans ontstaan, de ene al geslaagder dan de andere, en er was – niet te vergeten – Hollywood (nóg een H!), dat onze perceptie van alles wat met de oorlog te maken heeft zeer zwaar beïnvloedde. Wij kijken door de bril van de regisseurs die belangrijke episodes uit die oorlog hebben verfilmd en die – in sommige gevallen – elkaars werk becommentarieerden, denk aan de eerste twintig minuten van Saving Private Ryan waarin Spielberg de epische verfilming uit 1962 van D-Day door Annakin, Marton, Wicki en Zanuck in The Longest Day corrigeert. John Wayne, die met een sigaar in zijn bek over het strand van Arromanches schrijdt, of een simpele piot die het in zijn broek doet van angst in een landingsboot onder vijandelijk vuur: het is maar hoe je de werkelijkheid van de Landing, nochtans dezelfde werkelijkheid, bekijkt.

Dat is een van de grote verdiensten van Binet: hij toont aan dat een relaas van een historische werkelijkheid altijd subjectief gekleurd is. Geschiedschrijving verandert van mens tot mens, van plaats tot plaats, van tijd tot tijd. De geschiedenis verandert voortdurend en de geschiedschrijving verschilt altijd.
Maar wisten we dat niet al?

Binet doet heel hard zijn best om te benadrukken hoe subjectief zijn kijk wel is. Het begint al met zijn toelichting bij zijn motivatie om zijn boek te schrijven. Hij wil eerst en vooral eer betonen en hulde brengen aan de helden, die door de grillen van de geschiedenis in hun thuisland lange tijd ondergesneeuwd bleven, maar er spelen ook persoonlijke motieven mee. Zo vertelt Binet hoe zijn nieuwsgierigheid werd geprikkeld door een toevallig aangetroffen boekje over het Franse verzet. Maar hij heeft het ook over zijn speciale band met Tsjechië en Slowakije: hij heeft er een paar jaar lesgegeven en verdiende er ook op amoureus vlak zijn sporen. De Tsjechen en Slowaken liggen hem na aan het hart. Je houdt van een land als je een van zijn inwoners bemint – ik parafraseer Lawrence Durrell: ‘A city becomes a world when one loves one of its inhabitants.’
De doorgedreven vorm van subjectieve betrokkenheid is identificatie. Dat is het minst overtuigende aspect van HhhH. Een van de verhaallijnen die van Binets boek een roman maken, doet in elk geval artificieel aan: hoe dieper de ‘ik’ (overduidelijk Binet zelf) zich in zijn onderwerp inwerkt, hoe meer hij zich identificeert met zijn personages en met de stad waarin de belangrijkste gebeurtenissen zich afspelen. Ze lijken op de duur letterlijk samen te vallen – maar wanneer Binet schrijft ‘Ik bén Gabcik’ of ‘Ik bén in die crypte’ (ik citeer niet letterlijk) komt dat wel heel erg gekunsteld over. Ik begrijp wat hij bedoelt maar het expliciteren van deze identificatie doet natuurlijk het mogelijke effect ervan bij de lezer teniet: dit moet onderhuidser, implicieter. Een enkele keer lijkt het erop dat Binet zich bewust is van dit euvel: wanneer hij Himmler als verkouden beschrijft op een ogenblik dat hij zelf zit te snotteren! Dat kan niet anders dan ironisch bedoeld zijn – althans dat hoop ik.

HhhH gaat, zoals zoveel postmoderne ‘romans’, gebukt onder een catalogiseringsprobleem. Een ‘gewoon’ geschiedenisboek is het vast en zeker niet, maar is het wel een roman? Binet verkent het grensgebied tussen fictie en non-fictie, en hij is zeker niet de eerste om dat te doen, maar waar komt hij uit? Je kunt niet noch het een noch het ander zijn – er bestaat, voor zover ik weet (en laat ons voorlopig toch nog altijd dat als houvast handhaven, ’t is een van de laatste), geen grijze zone tussen wetenschap en verzinsel.
Binet thematiseert het schrijven zelf. Daar is op zich niets tegen, integendeel, maar tot welk surplus leidt het hier? Voortdurend zegt Binet dat hij niet alles weet en hij geeft aan waar hij de hiaten van zijn wetenschappelijk onderzoek ‘opvult’. Sommige details zijn onzeker, bijvoorbeeld de kleur van de auto waarin Heydrich werd vermoord – maar zijn die details relevant? Wie beslist daarover? Kunnen wij het ons veroorloven ernaar te gissen? Wat doe je met informatie die achteraf de auteur bereikt en zijn voorlopige, maar ‘verzonnen’, hiaatopvulsels belachelijk maakt?

Bepaalde schakels in de historische feitelijkheid blijven definitief ongedocumenteerd, bijvoorbeeld bepaalde dialogen of telefoongesprekken. Wat kan de romanschrijver daar anders doen dan verzinnen? Hetzelfde geldt voor de episode van de belegering van de crypte, of voor de aanslag zelf waar het hele boek rond draait. Uitgerekend in die passages, die, ook al laat de auteur ze zo dicht mogelijk tegen de waarheid aanleunen, ‘verzonnen’ en in het beste geval ‘waarachtig’ zijn, verglijdt het relaas van Binet tot een prepostmodern jongensboekachtig avonturentoontje, dat schril afsteekt tegen de in mijn ogen enige interessante verhaallijn in dit boek: deze waarin het Binet gaat om zijn positie als historicus/romancier en het statuut van zijn tekst. De conclusie van dit (zelf)onderzoek is dat volledigheid onmogelijk is, dat het betrachten van volledigheid niet eens wenselijk is, dat de werkelijkheid niet de narratieve structuur heeft die een relaas behoeft om te boeien (expositie, ontwikkeling van de karakters, geen gelijke eigennamen, toewerken naar een climax, geen toevallige gebeurtenissen, enzovoort), dat er een essentieel onderscheid bestaat tussen waarheid (niet achterhaalbaar) en waarachtigheid (als te verwezenlijken vooropgesteld), dat een waarachtige weergave van zo’n moreel niet-neutrale historische werkelijkheid een ethische uitdaging is.
Binet raakt verstrikt in zijn eigen problematiek: hij struikelt over de vertelconventies die hij ter discussie stelt. Hij wil fictie schrijven die uitdrukkelijk géén fictie is. En toch weer wel. Hij wil zich met zijn boek afzetten tegen Les Bienveillantes, dat verscheen toen hij aan HhhH werkte en dat uitgroeide tot een gigantisch succes. Dat moet schrikken geweest zijn voor Binet: daar ging die dekselse Jonathan Littell met alle aandacht lopen in zijn eigen niche: een fictieboek schrijven over de nazi’s!

Ook in Les Bienveillantes worden – naar verluidt want ik las het nog niet – historische werkelijkheid en fictie tegen elkaar uitgespeeld. Maar naar verluidt zou Littell wél tot een bevredigend evenwicht zijn gekomen en zou zijn boek wél literaire kwaliteit hebben.
Binet reageert sip. In zijn optiek is het opvoeren van een nazibeul als fictief personage – wat Littell doet – onaanvaardbaar. De onuitsprekelijkheid verdient meer respect, enkel wat wetenschappelijk verantwoord is kan worden gebruikt in een roman over een gruwelijke episode van het Derde Rijk. Fictie is een verraad aan de plicht tot respectvol eerbetoon. Binet noemt Littell dan ook een ‘Houellebecq losgelaten op de Holocaust’ – en dat is heus niet als honneur bedoeld.

Maar Binet ziet iets essentieels over het hoofd. Hij vergist zich. Hij onderschat de kracht van de fictie, de overtuigingskracht van de waarachtigheid. Natuurlijk moet je er geen fantasy van maken – en dat doet Littell ook niet. Maar door het historisch materiaal te gebruiken in een verzonnen constructie, en door daarbij een beroep te doen op de emoties (niet het sentiment!) en het inlevingsvermogen van de lezer, is de schrijver wellicht in staat om meer indruk te maken, en dus meer respect af te dwingen, dan met een sec historisch verslag, ook al is het er een dat voortdurend reflecteert op zijn eigen onvolkomenheden.
De zwakte van Binets ‘roman’ (als het er al een is) berust in het feit dat de kenmerken die zouden rechtvaardigen dat wij HhhH een roman zouden kunnen noemen, te maken hebben met dat aarzelen en zoeken van de schrijver, meer dan met de karakters van de personages en de eventuele ontwikkelingen (katharsissen) die deze karakters doormaken. De figuur Heydrich wordt geloofwaardig neergezet – we begrijpen, voor zover dat mogelijk is, iets van zijn ziekelijk-criminele haat jegens verzetstrijders en Joden. Maar de twee eigenlijke ‘helden’ van Binets verhaal, Gabcik en Kubic, blijven van bordkarton. We volgen wat ze doen, niet wie ze zijn.

En ook daarom is HhhH een op een interessante manier mislukt experiment.