donderdag 8 maart 2012

mijn woordenboek 356

ARBEIDSETHOS

Als bij mij wordt geïnformeerd naar de mate waarin ik mij kan verzoenen met het feit dat ik een deel van mijn tijd – en gelukkig slechts een deeltijdse tijd van mijn tijd – verkoop in ruil voor dukaten en zilverlingen, die mij dan weer in de mogelijkheid houden om niet alleen te overleven maar daarenboven ook een meer dan behaaglijke levensstandaard te handhaven (ik woon goed, koop wel eens een boek en boek al eens een reis), verwijs ik steeds naar het feit dat ik het geluk heb mijn werk met een zekere trots te kunnen volbrengen. Zonder die trots zou ik er, denk ik, geen vreugde aan kunnen beleven noch mij ermee kunnen verzoenen – hoe prettig of prestigieus op zich het werk ook zou mogen zijn.

Als ik fier ben op mijn job, dan heeft dat te maken met ethiek. Met de ethische waarde van mijn werk – en die kan enkel bepaald worden in functie van de maatschappelijke waarde ervan. Is wat ik doe nuttig en relevant voor mijn medemensen? Draagt het bij tot een betere wereld? Ik zeg altijd: ik ben gelukkig want ik werk niet in een wapenfabriek, een petrochemisch bedrijf, een bank of een vastgoedkantoor. En ook niet bij Electrabel of Telenet. En ik zou wellicht ook fier kunnen zijn als ik verpleger zou zijn of onderwijzer, kunstenaar of – waarom niet? – een consciëntieuze timmerman.

Maar dat is slechts één dimensie van arbeidsethos: de externe, zo u wilt. Er is ook een inherent arbeidsethos, iets wat met het goed uitvoeren van het werk zelf te maken heeft, ongeacht waartoe dat werk leidt of wat het inhoudt. In dat opzicht kan – zou je met enige zin voor controverse kunnen zeggen – ook een drugstrafikant of een pooier het gevoel hebben goed te hebben gewerkt.

Maar we geven natuurlijk wel de voorkeur aan moreel hoogstaande jobs.

Arbeid is een activiteit die haar zin in zichzelf kan dragen. Iets wordt je opgedragen – en je probeert dat zo goed mogelijk te doen. Meer nog: je probeert het, indien mogelijk, béter te doen dan wat van je wordt verwacht. Je levert puntgaaf werk af, binnen de opgelegde termijn, zonder anderen lastig te vallen, zonder klacht. Je doet het gewoon omdat het je plicht is. Je doet het omdat het – binnen een aanvaardbare en door het merendeel van de mensen aanvaarde consensus – móet. En daar put je voldoening uit.

Dat soort – inherente – arbeidsethos is, ik ben er mij bewust van, tegenwoordig nogal ouderwets. De 51 procent-generatie, zoals ik haar dan maar noem, probeert zo dicht mogelijk bij het minimum te blijven van wat wordt verwacht. (Geëist is al een woord dat niet meer kan.) Ik ben inderdaad ouderwets want ik maak nog deel uit van een lichting die met minder dan 75 procent niet tevreden was en eigenlijk liever zo dicht mogelijk bij de 90 procent uitkwam. Ik slaagde daarin als kind en ik moet zeggen: dat schonk een voldoening die ik sindsdien, noch als student noch in mijn beroepsleven, nauwelijks nog heb geëvenaard.

Nu is het omgekeerde vaak het geval. In een tijd waarin alles op efficiëntiemerites wordt beoordeeld, wordt elke inspanning die leidt tot een resultaat dat het strikt noodzakelijke overstijgt beschouwd als een overtolligheid, als een verlies van energie. Het is bovendien niet cool het beste uit jezelf te willen halen.

Het spreekt – binnen mijn ouderwetse logica – voor zich dat hoe zinvoller het werk en hoe hoger de morele waarde ervan (lees: de maatschappelijke relevantie), en hoe meer het aansluit bij de menselijke waardigheid en de volledige ontplooiing van bekwaamheden en talenten, hoe gemakkelijker het zal zijn om tot een dergelijke inherente arbeidsvoldoening te komen.

Mijn arbeidsethos impliceert: als je eenmaal uit vrije wil een werk hebt aanvaard waar je ten volle achter kunt staan, moet je het zo goed mogelijk proberen uit te voeren en open staan voor de mogelijkheid dat je daar een persoonlijk genoegen aan beleeft. De fierheid van de loodgieter die de betere oplossing boven de gemakkelijkste verkiest, van de boer die een extra inspanning veil heeft voor duurzaamheid, van een schrijver die zijn tekst vier keer herleest vooraleer hem vrij te geven en er een punt van maakt geen komma verkeerd te plaatsen. Het heeft met ambachtelijkheid te maken, er je tijd voor nemen, geduld. Plichtsbesef ook.

Bezoldiging, roem en praktisch nut spelen daarin geen enkele rol.