zaterdag 31 maart 2012

schrikkel 085

De uitbater van de Segway-verhuurwinkel kwam kijken wat er aan de hand was – een brandweerwagen was met veel misbaar aan zijn deur voorbijgereden en bleek nu voor de ingang van de bibliotheek tot stilstand te zijn gekomen.  

schrikkel 084b


Vader en zoon gaan fietsen. Moet ik de weemoed expliciteren die mij bevangt wanneer ik een dergelijk tafereel zie? Het jong volgt de ouder; de ouder houdt zich in, gaat niet tot zijn uiterste mogelijkheden. Maar er komt een moment dat jong oud evenaart, en uiteindelijk overtreft. Dat moment zal zich voordoen op een aanwijsbaar punt in de tijd: die twee fietsen daarheen. Nu is het kind nog kind en waant het zich groot in het spoor van zijn vader. Hij draagt nog dezelfde kleuren. Maar voor hoelang nog?

schrikkel 084a

Ik weet eigenlijk niets van mijn nieuwe onderbuurvrouw. Ze woont er nu een maand of drie. En ze is ondernemend want kijk: ze schildert de muur van haar terras. Ik zie dat ze linkshandig is. Dat wist ik dus nog niet. Ik zie ook wat zij niet kan zien: de ándere kant, de verwaarloosde tuin van de buren – enfin, ’t zijn geen buren, het is een leegstand pand dat aan het verkrotten is en de tuin, ook met koer, ligt er hoogstbelabberd bij. Nu is die gemene muur aan de andere kant wellicht aan het verkruimelen – we kunnen het misschien beter niet weten – terwijl deze kant netjes geschilderd is. Linkshandig, maar toch.

facebookbericht 296

Leuk landje, daar bij de noorderburen: 'Wij zweven rond in totale, grensverleggende leegte: de Nieuwe Vrijheid.'

2822

Mont-sur-Marchienne - 120115

vrijdag 30 maart 2012

facebookbericht 295

Ik geef het toe: 't is niet meteen de meest blitse clip, maar hij heeft wel het voordeel te bewijzen dat snorremansen ook heel romantisch kunnen zijn. En 't is een mooi liedje. Ik bedoel: eentje dat ik graag hoor.

driekleur 90

Voor de duizendste keer herlees ik de houten bordjes, rode, gele, groene, die de verschillende rondwandelingen aangeven waar het weggetje zich vertakt in een aantal voetpaden. Ik neem het steilste, het mijne, dat me al vier jaar toegang verschaft tot het voorrecht buiten te wonen, hoog, alleen. Maar nu ben ik bang. 
Dagen later denk ik weer aan die angst.
Aanvankelijk was er geen shock maar een waarneming vol afgrijzen, waar mijn kritische vermogens, die zich gewoonlijk tegen mijn angst keren, aan meededen en mee instemden. Of mijn gezonde verstand, dat geweld werd aangedaan. Een beschouwende angst, die met zwarte helderheid de situatie overzag, erbij paste.


Guido Morselli, Dissipatio H.G. De verdamping van de menselijke soort, 15

reactie

merkwaardig dat ook jij het hebt over de gruwel die niet te vertellen is, daar gaat ook het nieuwe boek van marc de kesel over, komt eind dit jaar uit

Laurent Binet, HhhH

Zeven mannen zitten in een crypte onder een kerk als ratten in de val. Ze worden door een peloton SS-ers belaagd via een luik in het plafond, een dertig centimeter breed luchtgat en een vooralsnog geblokkeerde deur. De zeven schieten elke belager die het waagt langs het luik af te dalen in de benen. Door het gat wordt een waterslang naar binnen gewurmd: de ratten dreigen onder water te worden gezet. Maar de crypte is zo lek als een vergiet en het water stroomt grotendeels weg. Pas dan komen de stormtroepen op het idee om traangasgranaten naar binnen te werpen. Die vallen in het water. Enzovoort. Benieuwd hoe het afloopt? Dan moet u HhhH van Laurent Binet lezen.
Om deze hele belegering uit de doeken te doen, heeft Binet nogal wat bladzijden nodig. Spannend, dat wel, maar het niveau stijgt niet uit boven dat van het gemiddelde jongensboek. Met een eventuele verfilming zou je onvermijdelijk in het actiegenre belanden. ‘Dit is Hollywood’, weet Binet zelf ook. En hij zit daarmee verveeld want dat was niet zijn bedoeling.
Vraag is wat wel zijn bedoeling was met dit boek over de aanslag op Reinhard Heydrich, een gebeurtenis die in het verloop van de Tweede Wereldoorlog en, bijgevolg, de Europese geschiedenis volgens sommigen slechts een voetnoot is. Binets opzet is moedig en ik denk zelfs integer, maar zijn uitwerking laat te wensen over.

Soms kunnen romans op een interessante manier mislukken.
De titel HhhH staat voor ‘Himmlers hersens heten Heydrich’. Dat vind ik op zich al een bijzonder ongelukkige entree. Een titel mag opvallen – dat komt de omzet ten goede – maar hij maakt wel degelijk deel uit van het geheel en beïnvloedt – toch bij mij – het oordeel dat je je over dat geheel kunt vormen. Hier dekt de vlag geenszins de lading. Maar dat is natuurlijk niet mijn grootste bezwaar tegen Binets romandebuut. Hij was ten andere zelf ook niet opgezet met de door de uitgever voorgestelde titel.

Reinhard Heydrich was in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog ‘Reichsprotektor’ in Praag. Hij onderscheidde zich in die functie vooral door met ongeziene wreedheid het Tsjechische verzet neer te slaan. Zijn bijnamen – ‘de slager van Praag’, ‘het blonde beest’ – spreken voor zich.
Heydrich ging, zo stelt Binet het voor, ten onder aan zijn hoogmoed. Hij onderschatte de slagkracht van de weerstand en liet zich graag ongeëscorteerd in een open wagen rondrijden. Dat werd hem fataal: een bomaanslag veroorzaakte verwondingen waaraan de Reichsprotektor enkele dagen later bezweek. De represailles waren verschrikkelijk: duizenden mensen die van ver of dichtbij, al dan niet vermeend, in relatie stonden met de plegers van de aanslag, werden afgemaakt.

Heydrichs belangrijkste bijdrage aan het duizendjarige nazirijk bestond uit het aanleveren van ideeën om de genocide op de Joden te industrialiseren. Dat gebeurde onder meer op de Wannseeconferentie, aan de zijde van SS-Führer Heinrich Himmler.
Mocht het historisch personage Reinhard Heydrich u interesseren: het aan hem gewijde Wikipedia-artikel zet u aardig op weg. Ik kreeg bij het lezen ervan alvast niet de indruk dat Binet nieuwe feiten of interpretaties heeft aangebracht. Laat staan dat hij een nieuwe wending zou hebben gegeven aan de geschiedschrijving of aan de interpretatie van de feiten of de evaluatie van het belang ervan. Binet heeft zich vast en zeker voldoende gedocumenteerd. Ik vermoed dat hij zowat alles wat er over Heydrich beschikbaar is moet hebben gelezen. Voor zover ik daarover kan oordelen – maar echt veel zin om dat te verifiëren heb ik niet, moet ik toegeven – strookt zijn versie met de officiële en algemeen aanvaarde geschiedschrijving.

De vraag is dus, nog eens: waarom heeft deze in 1972 geboren jongeman over dit onderwerp een boek geschreven? En niet een historisch document maar wel een wetenschappelijk onderbouwde roman? En ook: hoe valt het te verklaren dat HhhH zoveel erkenning heeft gekregen? Laurent Binet won er in 2010 de Goncourt voor de beste debuutroman mee en er zijn in vele landen al vele tienduizenden exemplaren verkocht. Naar verluidt is het boek ook in Tsjechië een bestseller.
HhhH is een roman, geen geschiedenisboek. Of toch niet in de eerste plaats. De historische waarheid van het historische personage Heydrich – zijn persoonlijke geschiedenis en daarin de motieven voor zijn vreselijke Jodenhaat, de geschiedenis van zijn opgang, de geschiedenis van zijn belagers, de geschiedenis van de aanslag en de daaropvolgende represailles: dat alles is niet het eigenlijke onderwerp van Binets boek. Het is Binet vooral te doen om de houding die hij als schrijver aanneemt tegenover een historische werkelijkheid. Niet alleen is zij onachterhaalbaar, er gaat ook veel onuitsprekelijks achter schuil. Achter HhhH zit nog een andere H dan die van Hitler, Himmler en Heydrich.

Om een historische waarheid weer te geven, is fictionalisering onvermijdelijk. Zelfs voor geschiedschrijvers! Binet heeft het over de ethische problematiek die gepaard gaat met dit onvermijdelijke fictionaliseren. Zeker in het licht van zoiets verschrikkelijks als oorlog, collaboratie, represailles, Jodenvervolging, geplande en georganiseerde Jodenvervolging, Jodenvervolging op industriële schaal, is dat een uitermate belangrijke kwestie. Hoe moet je de gruwel vertellen? Hoe kun je, zonder onrespectvol te worden, de trucs van de romancier op dat onuitsprekelijke loslaten: informatie doseren en maar mondjesmaat lossen in functie van het naar een climax toewerken, bepaalde details beklemtonen om een personage te karakteriseren of om het realiteitsgevoel bij de lezer te verhogen (l’effet du réel), enzovoort.
We hebben na 1945 kennisgemaakt met een hele reeks serieuze auteurs – Semprun, Levi, Konrád, Müller, Kertesz en vele anderen – die, de ene al terughoudender dan de andere, over het onuitsprekelijke spreken. Zij waren zich ervan bewust dat de gangbare conventies van het romangenre niet toepasbaar waren op wat zij wilden vertellen. Maar er is intussen ook een hele bibliotheek van wél ‘fictionele’ Holocaust- en oorlogsromans ontstaan, de ene al geslaagder dan de andere, en er was – niet te vergeten – Hollywood (nóg een H!), dat onze perceptie van alles wat met de oorlog te maken heeft zeer zwaar beïnvloedde. Wij kijken door de bril van de regisseurs die belangrijke episodes uit die oorlog hebben verfilmd en die – in sommige gevallen – elkaars werk becommentarieerden, denk aan de eerste twintig minuten van Saving Private Ryan waarin Spielberg de epische verfilming uit 1962 van D-Day door Annakin, Marton, Wicki en Zanuck in The Longest Day corrigeert. John Wayne, die met een sigaar in zijn bek over het strand van Arromanches schrijdt, of een simpele piot die het in zijn broek doet van angst in een landingsboot onder vijandelijk vuur: het is maar hoe je de werkelijkheid van de Landing, nochtans dezelfde werkelijkheid, bekijkt.

Dat is een van de grote verdiensten van Binet: hij toont aan dat een relaas van een historische werkelijkheid altijd subjectief gekleurd is. Geschiedschrijving verandert van mens tot mens, van plaats tot plaats, van tijd tot tijd. De geschiedenis verandert voortdurend en de geschiedschrijving verschilt altijd.
Maar wisten we dat niet al?

Binet doet heel hard zijn best om te benadrukken hoe subjectief zijn kijk wel is. Het begint al met zijn toelichting bij zijn motivatie om zijn boek te schrijven. Hij wil eerst en vooral eer betonen en hulde brengen aan de helden, die door de grillen van de geschiedenis in hun thuisland lange tijd ondergesneeuwd bleven, maar er spelen ook persoonlijke motieven mee. Zo vertelt Binet hoe zijn nieuwsgierigheid werd geprikkeld door een toevallig aangetroffen boekje over het Franse verzet. Maar hij heeft het ook over zijn speciale band met Tsjechië en Slowakije: hij heeft er een paar jaar lesgegeven en verdiende er ook op amoureus vlak zijn sporen. De Tsjechen en Slowaken liggen hem na aan het hart. Je houdt van een land als je een van zijn inwoners bemint – ik parafraseer Lawrence Durrell: ‘A city becomes a world when one loves one of its inhabitants.’
De doorgedreven vorm van subjectieve betrokkenheid is identificatie. Dat is het minst overtuigende aspect van HhhH. Een van de verhaallijnen die van Binets boek een roman maken, doet in elk geval artificieel aan: hoe dieper de ‘ik’ (overduidelijk Binet zelf) zich in zijn onderwerp inwerkt, hoe meer hij zich identificeert met zijn personages en met de stad waarin de belangrijkste gebeurtenissen zich afspelen. Ze lijken op de duur letterlijk samen te vallen – maar wanneer Binet schrijft ‘Ik bén Gabcik’ of ‘Ik bén in die crypte’ (ik citeer niet letterlijk) komt dat wel heel erg gekunsteld over. Ik begrijp wat hij bedoelt maar het expliciteren van deze identificatie doet natuurlijk het mogelijke effect ervan bij de lezer teniet: dit moet onderhuidser, implicieter. Een enkele keer lijkt het erop dat Binet zich bewust is van dit euvel: wanneer hij Himmler als verkouden beschrijft op een ogenblik dat hij zelf zit te snotteren! Dat kan niet anders dan ironisch bedoeld zijn – althans dat hoop ik.

HhhH gaat, zoals zoveel postmoderne ‘romans’, gebukt onder een catalogiseringsprobleem. Een ‘gewoon’ geschiedenisboek is het vast en zeker niet, maar is het wel een roman? Binet verkent het grensgebied tussen fictie en non-fictie, en hij is zeker niet de eerste om dat te doen, maar waar komt hij uit? Je kunt niet noch het een noch het ander zijn – er bestaat, voor zover ik weet (en laat ons voorlopig toch nog altijd dat als houvast handhaven, ’t is een van de laatste), geen grijze zone tussen wetenschap en verzinsel.
Binet thematiseert het schrijven zelf. Daar is op zich niets tegen, integendeel, maar tot welk surplus leidt het hier? Voortdurend zegt Binet dat hij niet alles weet en hij geeft aan waar hij de hiaten van zijn wetenschappelijk onderzoek ‘opvult’. Sommige details zijn onzeker, bijvoorbeeld de kleur van de auto waarin Heydrich werd vermoord – maar zijn die details relevant? Wie beslist daarover? Kunnen wij het ons veroorloven ernaar te gissen? Wat doe je met informatie die achteraf de auteur bereikt en zijn voorlopige, maar ‘verzonnen’, hiaatopvulsels belachelijk maakt?

Bepaalde schakels in de historische feitelijkheid blijven definitief ongedocumenteerd, bijvoorbeeld bepaalde dialogen of telefoongesprekken. Wat kan de romanschrijver daar anders doen dan verzinnen? Hetzelfde geldt voor de episode van de belegering van de crypte, of voor de aanslag zelf waar het hele boek rond draait. Uitgerekend in die passages, die, ook al laat de auteur ze zo dicht mogelijk tegen de waarheid aanleunen, ‘verzonnen’ en in het beste geval ‘waarachtig’ zijn, verglijdt het relaas van Binet tot een prepostmodern jongensboekachtig avonturentoontje, dat schril afsteekt tegen de in mijn ogen enige interessante verhaallijn in dit boek: deze waarin het Binet gaat om zijn positie als historicus/romancier en het statuut van zijn tekst. De conclusie van dit (zelf)onderzoek is dat volledigheid onmogelijk is, dat het betrachten van volledigheid niet eens wenselijk is, dat de werkelijkheid niet de narratieve structuur heeft die een relaas behoeft om te boeien (expositie, ontwikkeling van de karakters, geen gelijke eigennamen, toewerken naar een climax, geen toevallige gebeurtenissen, enzovoort), dat er een essentieel onderscheid bestaat tussen waarheid (niet achterhaalbaar) en waarachtigheid (als te verwezenlijken vooropgesteld), dat een waarachtige weergave van zo’n moreel niet-neutrale historische werkelijkheid een ethische uitdaging is.
Binet raakt verstrikt in zijn eigen problematiek: hij struikelt over de vertelconventies die hij ter discussie stelt. Hij wil fictie schrijven die uitdrukkelijk géén fictie is. En toch weer wel. Hij wil zich met zijn boek afzetten tegen Les Bienveillantes, dat verscheen toen hij aan HhhH werkte en dat uitgroeide tot een gigantisch succes. Dat moet schrikken geweest zijn voor Binet: daar ging die dekselse Jonathan Littell met alle aandacht lopen in zijn eigen niche: een fictieboek schrijven over de nazi’s!

Ook in Les Bienveillantes worden – naar verluidt want ik las het nog niet – historische werkelijkheid en fictie tegen elkaar uitgespeeld. Maar naar verluidt zou Littell wél tot een bevredigend evenwicht zijn gekomen en zou zijn boek wél literaire kwaliteit hebben.
Binet reageert sip. In zijn optiek is het opvoeren van een nazibeul als fictief personage – wat Littell doet – onaanvaardbaar. De onuitsprekelijkheid verdient meer respect, enkel wat wetenschappelijk verantwoord is kan worden gebruikt in een roman over een gruwelijke episode van het Derde Rijk. Fictie is een verraad aan de plicht tot respectvol eerbetoon. Binet noemt Littell dan ook een ‘Houellebecq losgelaten op de Holocaust’ – en dat is heus niet als honneur bedoeld.

Maar Binet ziet iets essentieels over het hoofd. Hij vergist zich. Hij onderschat de kracht van de fictie, de overtuigingskracht van de waarachtigheid. Natuurlijk moet je er geen fantasy van maken – en dat doet Littell ook niet. Maar door het historisch materiaal te gebruiken in een verzonnen constructie, en door daarbij een beroep te doen op de emoties (niet het sentiment!) en het inlevingsvermogen van de lezer, is de schrijver wellicht in staat om meer indruk te maken, en dus meer respect af te dwingen, dan met een sec historisch verslag, ook al is het er een dat voortdurend reflecteert op zijn eigen onvolkomenheden.
De zwakte van Binets ‘roman’ (als het er al een is) berust in het feit dat de kenmerken die zouden rechtvaardigen dat wij HhhH een roman zouden kunnen noemen, te maken hebben met dat aarzelen en zoeken van de schrijver, meer dan met de karakters van de personages en de eventuele ontwikkelingen (katharsissen) die deze karakters doormaken. De figuur Heydrich wordt geloofwaardig neergezet – we begrijpen, voor zover dat mogelijk is, iets van zijn ziekelijk-criminele haat jegens verzetstrijders en Joden. Maar de twee eigenlijke ‘helden’ van Binets verhaal, Gabcik en Kubic, blijven van bordkarton. We volgen wat ze doen, niet wie ze zijn.

En ook daarom is HhhH een op een interessante manier mislukt experiment.

reactie

Wat ik graag kwijt wou over schrikkel 082: ik vind dat de schaal van de dingen een begin van een verklaring kan geven. De mens is de maat van zijn omgeving niet meer. Het heeft ons op de maan gebracht. Maar het heeft ons ook Hitler zijn oorlog gebracht. Kerncentrales en MRI scans. Het leed dat je op de straat ziet, hoort daar ook bij volgens mij.

Wat je daar dan mee moet, dat weet ik ook niet.

Len De L.

schrikkel 083

In een met paasparafernalia versierde etalage verwacht een mens niet zo’n pertinente vragen aan te treffen.

schrikkel 082


De foto is onscherp. Dat weet ik. Maar misschien hoort het zo. Ik ben beschroomd. Rechts in de overdekte nis heeft een dakloze op enkele stukken karton zijn bed geïnstalleerd. Hij slaapt er ook overdag. Of enkel overdag, dat weet ik niet. Als je daar je slaapkamer inricht, heb je veel bekijks. Dat is onvermijdelijk. Dit is Brussel. Elke dag worden er ’s avonds aan het Centraal Station warme maaltijden uitgedeeld. Sommige daklozen zijn niet altijd bloednuchter, om het voorzichtig uit te drukken. Velen bedelen om een cent en spelen daarvoor niet altijd een deuntje. Soms houden ze de hele dag een klein kind op de arm. Dan worden ze ’s avonds met een busje opgehaald. Ik heb niet voor alle daklozen begrip. Maar ze zijn er wel. Ze zijn zeer aanwezig in de hoofdstad. Je kunt ze niet niet zien. En dan zijn er die ongetwijfeld duizenden eenzame oude mensen die in veel te duur verhuurde krotten op hun dood wachten. Ze sloffen met een looprek naar de laatste kruidenier, of drinken een pint in een van de laatste volkscafés. Om dan weer achter hun deur te verdwijnen. En wat te denken van de ‘uitgeprocedeerden’ die in hongerstaking zijn gegaan. Een van hen heeft zijn mond dichtgenaaid. Ik weet niet wat ik daar moet van denken. Onschuld is niet van deze wereld. Ik stap naar mijn werk, kijk even om en stop niet. Acht of tien uur later hetzelfde, in omgekeerde richting. Ik geef nooit iets want wat doe je de volgende keer? Ik zie het leed, weet dat het bestaat, maar trek het mij niet aan. Daar is iets mis mee en ik weet niet wat.

2821

Mont-sur-Marchienne - 120115

donderdag 29 maart 2012

schrikkel 081

Ik herinner mij de zogenaamd ‘wetenschappelijke’ tekeningen die wij moesten maken met passer, lat en potlood, en die na het klad dienden te worden afgewerkt met trekpen en oost-indische inkt: doorsnedes en projecties. Geduldige werkjes waren het – er was meer voor nodig dan enkel ruimtelijk inzicht: een vaste hand en, vooral, de afwezigheid van de vraag waarvoor het allemaal moest dienen. Ik hield er wel van; je kon mateloos genieten van een vlekkeloos resultaat. Het was, denk ik nu, een vorm van zen. De zon heeft minder moeite met het uitzetten van een raster op een gebogen vlak.

2820

Mont-sur-Marchienne, Musée de la Photographie - 120115

woensdag 28 maart 2012

2819

Mont-sur-Marchienne, Musée de la Photographie - 120115

ongefotografeerd 36-40

36. in een gemeenschappelijk tuintje van een appartementsgebouw aan de Filips de Goedelaan in Brugge: twee oudere dames die op ligstoelen van de eerste warme lentezon genieten

37. ergens langs de baan tussen Sijsele en Maldegem: een elektriciteitscabine met een Mariakapelletje ervoor

38. aan de bushalte bij de Biekorf te Brugge: een man met grijze baard en groene tulband, wellicht een Sikh, die een ijsje eet

39. aan de bushalte bij de Biekorf te Brugge: een man die, met één opgerolde broekspijp, alleen op een tandemfiets wegrijdt

40. op 17 maart, te Ruddervoorde: de etalage van een hondentrimmerij, nog met kerstversiering

dinsdag 27 maart 2012

driekleur 89

SNOEPEN  Als hij thuiskomt van school, pakt hij hongerig snoep uit de kast in de keuken.    
Een schatkamer met:
spekken, witroze slappe repen,
neuzen, rode kegels, hard van buiten, vloeibaar van binnen,
nestels, zwarte opgerolde linten,
munten, schijfjes drop in reliëf,
pikken, karamellen in alle tinten en smaken, zuur en zoet, hard en zacht,
tutters, fopspenen van gom,
onzelievevrouwtjes, roze of gele mariabeeldjes,
picknicken, koekjes met opgespoten suikerstijfsel,
nonnenscheten, chocola vanbuiten, eiwit vanbinnen,
likstokken, geel of rood, plat of bol, glad of ribbelig,
[…]

Paul Claes, Het hart van de schorpioen, 9

driekleur 88

Zalen met verschillende vloeren van zwart of rood marmer, of van ingelegde glasstukjes op een goudkleurige ondergrond; prachtige deuren van hout met uitgesneden vlechtwerk, van gesmeed ijzer of glas; een onderaardse gevangenis; tussen het kasteel en de vijver een voortreffelijk grasveld met in figuren gecoupeerde struiken en enigszins detonerend nieuw beeldhouwwerk.

Adriaan Morriën, Plantage Muidergracht, 145-146

schrikkel 080

De Ambtenaar in Dienst

Allen opzij voor de Ambtenaar in Dienst –
Vlaams symbool, Belgisch bandje.
Hij parkeert zijn gele dienstwagen wild.
Naast het nieuwe ambtenarengebouw.
Proper gewassen, mooi in de schaduw.
Allen opzij voor de Ambtenaar;
hij oefent zijn Ambt uit, hij is in Dienst.
In Dienst van wie, in Dienst waarvan?
Allen opzij voor de Ambtenaar. Hier parkeert
hij: proper gewassen en ambtshalve.
Een hele parkeerplaats voor de Ambtenaar in Dienst.
Belgisch bandje, Vlaams symbool.
Zijn gele auto staat, proper gewassen,
in de schaduw van het nieuwe ambtenarengebouw.
Allen opzij voor de Ambtenaar in Dienst.

2818

  Mont-sur-Marchienne, Musée de la Photographie - 120115

maandag 26 maart 2012

schrikkel 079b

Tuinkabouters, zoals ze er meestal uitzien met rode pinnemuts en witte baard, zijn algemeen aanvaard en je zult niet rap een buurman vinden die er bezwaar tegen aantekent. Maar als je ze zelf vervaardigt, volgens eigen tuinkabouternormen, kan het wel eens botsen met de gemiddelde esthetische smaak. ’t Is bovendien een statement dat kan tellen: zo in je voortuin etaleren hoe je tegen de wereld aankijkt – want dat is toch wat kunstenaars doen, tegen de wereld aankijken? Ook al wonen ze, zoals zovelen, in een halfopen huurwoning waarin je achter de lattoflex de normale zorgen van alledag bevroedt: een kind met tandpijn, moeder de vrouw-achter-de-kunstenaar aan de strijk, een fluitende waterketel in de keuken. Of er nu kunstig gesculpteerde gnomen voor de deur staan of niet, dat verandert weinig aan de zaak.

schrikkel 079a / de dingen 67

De Zwitserse busramp blijft nazinderen tot in deurklinken die ik op mijn weg aantref.

schrikkel 078

Je ziet steeds vaker particuliere woningen die, met hun rug naar de straat en de wereld gekeerd, uitschreeuwen: ik wil niets met jullie te maken hebben en jullie hebben niets met ons te maken.

schrikkel 077b

In mijn onmiddellijke omgeving is dit een van mijn favoriete plekken:  op het grondgebied van de poldergemeente Meetkerke, op een kilometer of vijf van de Brugse binnenstad, staat midden op een T-kruispunt een witte kapel. Ik heb iets met kapelletjes omdat ik sympathie heb voor alles wat met volksdevotie te maken heeft en voor de aandoenlijke ijver waarmee deze oorden werden – en, ondanks alle ontkerstening, nog steeds worden – onderhouden. Deze kapel is des te specialer omdat hij tegemoetkomt aan wat ik mijn postmodern angehaucht estheticisme zou durven te noemen: door zijn blinde, hier door de koplampen van mijn auto beschenen witte wand, maar natuurlijk ook door de vlakbij gelegen elektriciteitscabine en de bijhorende bedrading, en door het genadeloze licht van de straatlamp waardoor het vredige ensemble wreed wordt beschenen in de heldere nacht.

wolken 337-338

wolkencitaten uit: Gerard Reve, Een circusjongen

337
De zon scheen helder en krachtig, en slechts kleine stukjes schaduw van enkele verspreide wolkjes zeilden af en toe voorbij over het asfalt. (101)

338
‘Zal ik zeggen: “De Vorstin van een ver, klein land aan de zee, waar de wind en de wolken jagen over lage, weerloze akkers en velden; waar immer het gebulder en gedruis van het dreigende water wordt gehoord, zendt deze bloemen aan de koningin der Mensheid, en der gehele Aarde, aan de Koningin des Hemels…?’ (170)

wolken 335-336

wolkencitaten uit de eerste honderd bladzijden van Richard Powers, Op weg naar een dansfeest

335
Hij beschrijft hoe hij, een jongen, onder de indruk raakte van een menselijke uitvinding die het mogelijk maakte de fluctuaties van de natuur te stoppen en zelfs een samenloop van omstandigheden als de schaduw van bewegende wolken een permanente vorm te geven. (38)

336
’s Avonds ontwikkelde ik de plaat, maar toen ik klaar was bleek dat er een tweede dorp was weerspiegeld in de wolken. (45)

2817

Mont-sur-Marchienne, Musée de la Photographie - 120115

zondag 25 maart 2012

reactie

Die vertigineuze trap in MsM maakt me misselijk. Sadisten zijn het :
http://www.escaut.org/architectural-projects/photography-museum/

S.B.

2816

Mont-sur-Marchienne, Musée de la Photographie - 120115

zaterdag 24 maart 2012

schrikkel 077a

Het gordijn is kort genoeg om de drie musketiers te laten kijken naar wie passeert in de straat. Maar beeldjes kunnen toch niet kijken? Neen, dat is waar, het zal wellicht veeleer de bedoeling zijn dat de beeldjes zelf gezien wórden. Maar dan hadden Porthos, Athos en Aramis toch gewoon áchter het gordijn kunnen staan, tussen gordijn en glas? Er moet een andere verklaring zijn voor het tekortschietende gordijn. Die dient zich aan, voor wie goed toekijkt, in de vorm van een kat die niet echt is voorzien van een zwierige d’Artagnan-allure. Ook hij  moet natuurlijk een vrije uitkijk hebben.

schrikkel 076

Op de dag van nationale rouw hangen alle vlaggen halfstok, ook alle vlaggen van de EU-landen op de Unescorotonde.

ongefotografeerd 31-35

31. langs het weggetje tussen Moerbrugge en Beernem: een elektriciteitscabine met een rode zitbank ervoor

32. te Brugge, langs de Bevrijdingslaan: de in paarse en roze kleuren geklede man die voor me een bakfiets bestuurt, bevindt zich in mijn blikveld een seconde naast een publiciteitspaneel waarop in dezelfde kleuren reclame wordt gemaakt voor een nieuw aardbeiensnoepje
33. te Brugge, bovenop de Gistfabriek: de twee ten teken van rouw voor het busongeluk in Zwitserland halfstok wapperende Belgische vlaggen, vastgemaakt aan tijdelijke standaarden en dus niet aan masten die daar permanent op het dak staan

34. te Dudzele: een vrouw poetst het koperen huisnummer (3) van haar huis op en doet mij denken aan een van mijn verste literaire herinneringen, een gelijkaardige scène in het begin van Biljarten om half tien van Heinrich Böll – ik las dat boek in 1979
35. op verschillende plaatsen in Brugge: de stadsbussen waarop, als ze maar voor een derde of de helft gevuld zijn, sinds het ongeluk in Zwitserland de meeste mensen achteraan zitten

2815

Mont-sur-Marchienne - 120115

vrijdag 23 maart 2012

2814

120112

donderdag 22 maart 2012

reactie

beste pascal
waarschijnlijk zag je destijds de zelfportretten van jan akkerman in de lege ruimte...
Hendrik

schrikkel 075

In het begin van de jaren negentig kende Brugge een boom van galeries. Met een boom bedoel ik: een boem, een plotse stijging van het aantal. En niet eens zomaar galeries van op toeristen mikkende kitschkunst, zoals je er nu nog wel een paar hebt (jarretelles van kant (made in Taiwan), tetten van chocolade, we hebben zelfs een frietmuseum), of van aan de lopende band geproduceerde Dalí-derivaten, maar van oorspronkelijke, vooruitstrevende, zeg maar gerust avant-garde, hedendaagse, moderne en op het eerste zicht nagenoeg altijd onverkoopbare kunst. Er waren er op een gegeven ogenblik wel een stuk of tien en ik ging die dan om de zoveel weken op een zater- of zondag bezoeken want ik moest er stukjes over schrijven voor het inmiddels ook alweer vele jaren geleden ter ziele gegane tijdschrift Kunst & Cultuur. Fiets op slot tegen de muur, altijd enigszins bedremmeld maar toch gewichtig kijkend naar binnen stappend, steeds verwonderd over het geringe aantal bezoekers, notitieboekje in de hand, opkijkend tegen het obligate praatje met de uitbater.

Die Brugse galeries zijn natuurlijk niet blijven bestaan. Hun aantal vormt een ietwat omslachtige indicatie voor het boomen c.q. crashen van de economie en dus zijn die Brugse galeries ook weer een na een verdwenen. Er blijven er nu nog een paar over, eigenlijk maar eentje als je het over het soort kunst hebt dat indertijd in Brugge in onwaarschijnlijk grote mate werd aangeboden.

Een van de belangrijkste galeries indertijd, waarvan het belang tot buiten de grenzen van onze (provincie)stad werd erkend, was De Lege Ruimte in de Blokstraat. Het was in elk geval de meest prestigieuze. Een in zwart gehulde galeriehouder – toen nog ‘galerist’ genoemd door velen – bewoog zich tussen zijn witte muren waaraan, om ter ontoegankelijkst, de ‘werken’ werden tentoongesteld. Prijslijst nergens te bespeuren. Op een lage designsalontafel: een asbak, glazen, fotoboeken over New York. In het kantoor bovenaan een open binnentrap, achter glas: iemand die druk aan het telefoneren was. Gesticulerend.

Verwonderd en vaak niet begrijpend en nog minder echt waarderend bekeek ik de ‘kunst’. Veruit het meeste is mij niet bijgebleven. Ik herinner me eigenlijk alleen een reeks zelfportretten van een Nederlandse schilder die elk jaar, of elke maand?, zichzelf borstelde – en daarmee zijn veroudering op picturale wijze documenteerde. Ik heb de naam van die kunstenaar niet meer paraat in de geest.

Galerie De Lege Ruimte was in die mate important dat de zaak ook een eigen logo had. Dat werd aangebracht op het drukwerk, van uitnodigingen voor de vernissages tot catalogi of aankondigingen van ‘aanwezigheden’ op beurzen. De zaak was af en toe eens voor langere tijd dicht, of de nimmer vriendelijke ‘galerist’ (Kunst & Cultuur was nu ook weer niet zo’n belangrijk blad, of er lag nog een vete open met de hoofdredacteur, dat weet ik niet) liet zich vervangen: dan ‘zat’ hij weer in een of ander florissant buitenland. Nooit Senegal of Pakistan, maar toch altijd weer een land als Duitsland of Spanje of Italië of, uiteraard, de Verenigde Staten.

Het logo was ook aan de buitenmuur aangebracht. Zwart gepenseeld op de witgeschilderde bakstenen. Een beetje ‘miscast’ in die voor het overige vrij banale Blokstraat, maar door de kracht van het contrast werd het eigen gewicht natuurlijk nog vermeerderd. Je stapte een galerie niet binnen als een bollenwinkel, zoveel maakte dat logo, in die straat, meteen duidelijk. Je was je heel erg bewust van de overgang van een wereld waarin huisvrouwen de stoep vegen of een werkloze bink zijn brommer staat op te blinken naar de gewijde, dure, Lege Ruimte.

De Lege Ruimte hield op te bestaan en bleef een tijdje, nu écht, een lege ruimte. En nu wordt er kennelijk iets anders in bekokstoofd. Wat, weet ik niet, maar het moet iets zijn waarvoor in die hoek van de hangar waar aan de buitenzijde dat logo prijkte een beetje daglicht nodig was. Een gat in de muur is een raam, moeten ze hebben gedacht, en twee gaten vormen twee ramen. Logo of niet, we herschilderen dat wel even. Maar dat herschilderen, dat is er nog niet van gekomen en zo blijft het verminkte Lege Ruimte-logo getuigen van een vervlogen tijd.

’t Is eigenlijk ook kunst, niet?

2813

111227

woensdag 21 maart 2012

2812

mijn moeder - 111212

dinsdag 20 maart 2012

2811

Brussel - 111223

maandag 19 maart 2012

schrikkel 074

Waaraan moet een goed logo beantwoorden? Aan meer dan aan het schematisch weergeven van de opvallendste kenmerken van het gerepresenteerde object. Dat kan op zich volstaan, als het gerepresenteerde object mooie, interessante, of zeer kenmerkende kenmerken heeft. Maar dat is in veel gevallen helaas niet het geval. In dat geval zal het grafische vernuft van de graficus van dienst moeten worden aangesproken. Aan hem – of haar, uiteraard – om er alsnog iets moois van te maken en om tot méér te komen dan tot een lullige verdubbeling van een werkelijkheid die beter zou verdwijnen in plaats van zich te verdubbelen.

reactie

Die kleding communiceert vooral: ik ben niet aanspreekbaar. De taalkwestie is dus niet echt aan de orde. En indien wel: dit is Brussel, we delen waarschijnlijk het Frans.
S.B.

2810

Brussel, Violetstraat - 111223

zondag 18 maart 2012

Rob Molin, Lieve rebel. Biografie van Adriaan Morriën

Een paar maanden geleden herlas ik Het kalfje van de gnoe, een bundel korte stukjes (‘miniaturen’) van Adriaan Morriën. Het boek stond al vele jaren in mijn bibliotheek en ik was vergeten dat ik het al eens gelezen had – in 2003, zo blijkt uit mijn lectuurlijst. De verhalen bevielen me in die mate dat ik de door Rob Molin geschreven biografie van Morriën, Lieve rebel, niet kon laten liggen toen ik hem in De Slegte aantrof. Dat lijvige boek heb ik nu achter de kiezen en voor ik – alweer –  vergeet wat ik gelezen heb (een mens vraagt zich voortdurend af: waartoe, al dat gelees?), wil ik toch eerst een paar indrukken neerschrijven.

Eerst en vooral is het op zich eigenaardig dat Adriaan Morriën amper drie jaar na zijn overlijden zo’n lijvige biografie heeft gekregen. Rob Molin, al vele jaren een Morriën-exegeet en -specialist, was er dan ook al geruime tijd mee bezig. Meer zelfs: hij heeft vele malen met Morriën gesproken – waardoor (a) hij zelf in de biografie aanwezig is en (b) de mogelijkheid bestaat dat Morriën zijn biograaf heeft gestuurd. Al is dat laatste zeker niet onomstotelijk het geval want je krijgt toch niet het gevoel dat Molin zijn onderwerp spaarde. Maar echt zeker dat de biografie niet – minstens voor een deel – geautoriseerd is, ben je natuurlijk niet.
Dat is niet zonder belang want Morriën was – als ik mag vertrouwen op hoe Molin hem voorstelt en waarom zou ik dat niet – geen ongecontesteerd figuur.

Als hij op het eind van zijn leven een belangrijke plaats in de Nederlandse letteren bekleedde, dan niet op basis van een indrukwekkend oeuvre. Neen, Molin toont aan dat het schrijverschap van Morriën vooral een gemankeerd schrijverschap is geweest. Aan intenties en ambities ontbrak het de man niet, maar hij was vooral goed in uitstellen. En hij moest uiteindelijk vrede nemen met het feit dat hij vooral op de korte baan goed was. Morriën was niet de schrijver van doorwrochte romans – wat toch altijd de heimelijke ambitie van een bellettrist is; hij bleef vooral een recensent, een stukjesschrijver, een zeer onregelmatig producerende dichter. Zijn belangrijkste boeken zijn een niet al te lijvige Verzamelde gedichten en twee als privédomeindeel uitgegeven bundelingen van (soms lichtelijk gefictionaliseerde) autobiografische fragmenten en schrijversportretten. Adriaan Morriën was vooral goed in veelbelovend zijn. Hij moest dan ook het lot ondergaan van de talentvolle kunstenaar op wie niet wordt gewacht: kort voor de oorlog vertrokken in pole position en gelauwerd binnen en buiten de grenzen (in Duitsland), moest hij kort erna dulden dat hij werd voorbijgestoken door zijn concurrenten. Waarop hij niet altijd even sportief reageerde. Over Reves katholicisme schrijft hij: ‘de ratten betreden het zinkende schip’; tegen Mulisch kijkt hij aan als tegen een pretentieuze en droge (pseudo)geleerde; een venijnige ruzie vertroebelt zijn oorspronkelijke vriendschap met Hermans. Jaloezie? Naijver? Neen. Of zo wordt het toch niet door Molin voorgesteld. Het is veeleer zo dat Morriën een taal spreekt – en schrijft – die nu eenmaal niet of minder aansloeg in het Nederland van zijn dagen. En vooral: hij verlummelde ontzaglijk veel tijd – terwijl zijn collega’s niet stil zaten.

Verlummelen. Met vrouwen bijvoorbeeld. Zo treedt Morriën uit deze biografie wel als het meest memorabel naar voren: zijn omgang met vrouwen was op zijn zachtst gezegd merkwaardig, of dan toch opmerkelijk. Behalve aan zijn vroeg gestorven moeder was hij aan niemand trouw, maar hij zag wel heel veel vrouwen graag. Zijn echtgenote, moeder van zijn twee aanbeden dochters, zag zijn promiscuïteit – onder het motto ‘Alles kan als het met beider instemming gebeurt’ – met lede ogen aan, ging zelf ook haars weegs en scheidde uiteindelijk van hem. Maar op het einde van zijn – en haar – leven trok zij weer bij hem in en verzorgde hem liefdevol en geduldig. Ondertussen was Morriën flierefluitend door zijn potente leven getrokken, vooral lonkend naar jong grut en naar deernes die voor ingewikkelde verdrieten vertroosting zochten bij de vertrouwenwekkende rijzige witte man-met-donkere-stem die zij in hem zagen, een rol die hij voortreffelijk speelde. Niets kon hem trotser stemmen dan de misvattingen op de literaire bijeenkomsten die hij met zijn aanwezigheid vereerde: was het meisje aan zijn hand nu zijn dochter of – later – zijn kleindochter? Neen, dat was zij dus niet.
Ik lees die miniatuurtjes van Het kalfje van de gnoe graag – dat is zeker ook te danken aan het feit dat het een best of is. En ook sommige van de stukken in Plantage Muidergracht, waar ik nu mee bezig ben, wijzen op een onmiskenbaar literair talent. Maar Morriën is zeker geen geniale schrijver en het feit dat hij zo kort na zijn dood een biografie heeft gekregen, kan dan ook enkel worden verklaard vanuit de maatschappelijke rol die hij heeft gespeeld en zijn vroeg verworven en lang volgehouden status van éminence grise: het belangrijkste gedeelte van zijn werk had hij al afgeleverd nog voor hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt – maar hij werd toch nog negentig en bleef zeer lang alert.

Molin heeft alles als een trouwe Eckermann opgezocht, verzameld, opgeschreven. Hij slaagde erin een lange episode in de (Noord-)Nederlandse letteren te evoceren, maar zijn relaas is misschien toch iets te afstandelijk om echt tot op het eind boeiend te blijven. Al moet toch gezegd dat ook deze biografie je doet blíjven lezen: een mensenleven is hoe dan ook spannend en hoe zeker je ook bent van de uiteindelijke afloop (je kent de sterfdatum en je stevent in je boek af op de laatste bladzijde) – je wilt weten hoe het uiteindelijk die persoon, met wie je toch vrij grondig kennis hebt gemaakt, zal vergaan.

reactie

Die kleding is communicatie. Ik interpreteer ze als: 'mijn gewoontes in mijn wereld die ik ook in België mag beleven'. Dat mag inderdaad, maar dan verwacht ik wel dat zo iemand mijn communicatie ook begrijpt, uiterlijk en gesproken. Vaak denk ik dat iemand die zo gekleed gaat mentaal heel ver van mij afstaat en geen woord Nederlands spreekt, maar soms word je dan aangenaam verrast door het tegendeel. Echter ook weer niet zo heel vaak. Die niet-gedeelde talenkennis bemoeilijkt de zaak nogal.

schrikkel 073

Waar ik het nog altijd een beetje moeilijk mee heb, is de vaststelling dat zij niet doen wat ik onmiddellijk wél zou doen als ik in een ander land zou worden geconfronteerd met de verwachting, ook al is hij onuitgesproken, dat ik mij zou conformeren aan de plaatselijke geplogenheden. Maar anderzijds besef ik dat ik mij moet realiseren dat het voor hen niet helemaal duidelijk is wat het dan precies is waaraan zij zich, als ze hier komen, zouden moeten conformeren. Onze maatschappij is gemengd en zal dat steeds meer worden en binnen een aantal jaren zullen wij zelfs niet meer opkijken van dit soort taferelen. Dan zal de diversiteit het nieuwe uniform zijn. Ook in de kleinere steden. Ik besef nu al dat mijn reactie in hoge mate dorps is.

2809

Brugge, Steenstraat - 111212

zaterdag 17 maart 2012

ongefotografeerd 26-30

26. te Brussel, het is al donker: een vrouw die in een binnen verlichte voorbijrijdende bus een boek leest

27. in de Langestraat te Brugge: een Sint-Bernardhond die, terwijl een vrouw met een knalgroene donsdeken in haar armen passeert, achter een glazen deur ligt te dutten in een voormalige winkel waarvan het onlangs ingegooide etalageraam – voorlopig? – is vervangen door een grote triplexplaat

28. in de voetgangerstunnels van het Centraal Station te Brussel: een oudere zwarte vrouw die, zoals we dat kennen van foto’s uit Afrika waar vrouwen boven op hun hoofd een bundel vodden of een tros bananen of een jerrycan gevuld met water dragen zonder daarbij, ter ondersteuning van hun vracht, hun handen te gebruiken, een rode tas transporteert

29. in de Boogschutterlaan te Sint-Kruis, om twintig over zes ’s ochtends: een nog zeer jonge buschauffeur die, in zijn geparkeerde bus met in het infovak boven de voorruit de mededeling ‘GEEN DIENST’, voorovergebogen over zijn stuur ligt te slapen

30. op het uit twee opeenvolgende en door een haarspeldbocht met elkaar verbonden hellingen bestaande toegangspad van de Colruyt van Sint-Pieters: L., die ik ken van de computerzaak op de hoek van de Elisabethlaan en de Sint-Jorisstraat in Brugge, die zijn lege kar voor zich uitduwt en glunderend antwoordt op mijn een verdieping lager aan hem gestelde vraag hoe het met hem is: ‘Ik heb weer een leven nu ik gescheiden ben’ – hij lacht en kijkt niet om en is lucky

schrikkel 072

Komrij noemde de gewoonte om snijbloemen te schenken barbaars: je komt toch ook niet aanzetten met een bundel afgesneden geslachtsorganen? Bovendien doe je niet veel anders dan de persoon aan wie je de tuil schenkt confronteren met een wrede vergankelijkheid. Even, heel even, is de ruiker mooi, maar dan begint het onherroepelijke verflauwen, verslappen en verslensen. Desalniettemin, S. en D.: ‘Dank voor bloemen!’

Als we dan toch moeten sterven in een vaas, dan doen we het wel met stijl – dat is een gedachte die je deze ruiker zou kunnen toedichten, gesteld dat dit niet volkomen onzinnig zou zijn. Laat ons expressief naar lucht en licht smachten. Laat ons dramatisch vooroverbuigen. Laat ons een groep vormen en met onze bladeren gebaren maken. Als waren wij een popgroep. Of een groepje in het nauw gedrongen demonstranten – kijk, hoe die voorste de weg wijst. Of een stelletje strakgecollanteerde dansers in het Ballet van de Twintigste Eeuw in een of ander jeannettenstuk van Maurice Béjart.

Ik mag, alles bij elkaar, wel graag kijken naar zo’n pot verwelkende bloemen. Ik zie er van alles in en geniet tot en met de laatste doodsnik, tot de laatste stengel zijn kop heeft gelegd, tot het laatste bloemblaadje op de tafel is gevallen. Bij mij moeten ze de volledige rit uitzitten. Pas dan krijgen ze hun verlossende prop in de vuilnisbak.

2808

Brugse roeiclub aan het Waggelwater - 111210

vrijdag 16 maart 2012

getekend 77

reactie

bij de reeks 'ongefotografeerd':
het artikel 'Photographs Not Taken: what makes a photographer freeze?'
met dank aan S.B.

reactie

Ik luister graag naar reclame (op de radio). Soms goed gemaakt, soms ergerlijk, maar ik voel er altijd iets bij, ik vind ze vaak leuker dan het nieuws waaraan ze voorafgaat. Op tv daarentegen is ze zeer ergerlijk. En dan zeker die slinkse, opportunistische vijf-seconden-reclame op Eén die doet vermoeden dat ze op termijn tien seconden, vijftien seconden, twintig seconden.. zal duren, tot we eraan gewend zijn dat de openbare omroep schaamteloos reclame uitzendt.

Alexander

wolken 331-334

Wolkencitaten uit: Paul Auster, Brooklyn-dwaasheid

331
Ik kijk omhoog en tuur naar de voorbijtrekkende wolken. (162)

332
In de loop van de ochtend zal de bewolking oplossen en dan krijgen we weer zo’n schitterende middag, maar vooralsnog zijn de struiken en bomen nauwelijks zichtbaar. (167)

333
Wolken als menselijke gezichten, als landkaarten, als droomdieren met tien poten. (182)

334
Het was een sombere, bewolkte zondag halverwege december. (231)

wolken 327-330

Wolkencitaten uit: Michel Onfray, Théorie de voyage

327
Asocial, insociable, irrécupérable, le nomade ignore l’horloge et fonctionne au soleil ou aux étoiles, il s’instruit des constellations et de la course de l’astre dans le ciel, il n’a pas de montre, mais un oeil d’animal exercé à distinguer les aubes, les aurores, les orages, les éclaircies, les crépuscules, les éclipses, les comètes, les scintillements stellaires, il sait lire la matière des nuages et déchiffrer leurs promesses, il interprète les vents et connaît leurs habitudes. (16)

328
Lentement, par petits bonds successifs, pointillés et reptations saccadées, un petit avion iconique se déplace, traverse les océans, survole les montagnes, plane au dessus des plaines, franchit des frontières, ignore les hommes et transperce des nuages, trace dans l’azur, fend l’air gelé, coule dans l’éther bleu, pur et glacé, se glisse dans les ténèbres épaisses tout en surplombant les villes tentaculaires et lumineuses, les ports dessinés par la clarté des éclairages jaunes ou l’étonnante vibration nocturne déserts invisibles. (73-74)

329
Le monde regorge de volcans à gravir, de rivages à méditer, de fleuves à descendre, de routes à emprunter, de trains et d’avions à prendre, il offre sans discontinuer des aubes, des aurores et des crépuscules, des pluies et des soleils incandescents, des déserts et des montagnes, des forêts et des campagnes, il propose des aurores boréales et des parhélies, des arcs-en-ciel et des tornades, des nuages, ces merveilleux nuages, des climats et des magies, il invite à franchir des tropiques, chevaucher l’équateur, aller au-delà du Cercle polaire, se baigner dans l’océan Indien, visiter les pyramides, la muraille de Chine ou les temples incas. (124)

330
La prose du monde se peut déchiffrer, selon la leçon du philosophe bourguignon, à la manière de l’eau, de la terre, du feu, des nuages, des songes, des rêveries, d’un grenier, d’une maison, d’un coquillage, de la flamme d’une chandelle ou d’un feu. (126)

mijn dag van nationale rouw

Goed idee! Dat zal vandaag mijn rouw zijn: geen verslaggeving van 'intieme' rouwplechtigheden; geen kranten met van socialenetwerksites geplukte (gestolen) foto's van kinderen op de voorpagina; geen journalisten ter plekke die het 'maar terecht' vinden dat de ouders vragen om niet gefilmd te worden terwijl - ik verzin het niet - tegelijk beelden van ouders in die tunnel worden getoond; geen verslaggeving over witte ballonnen en rouwregisters en stille marsen - of kort gezegd: geen kranten of radio of televisie vandaag want over iets anders gaat het toch niet. Ik probeer mij in stilte iets voor te stellen bij het leed van die mensen, probeer ook te denken aan het leed van die talloze anderen die vandaag onnoemelijk verdriet te verwerken krijgen (in Syrië bijvoorbeeld), en neem mij voor niet toe te geven aan mijn voyeuristische en sensatiebeluste behoefte om mij in die door de media geregisseerde rouw te koesteren.

2807

De Panne - 111225

reactie

Ja! En niet alleen reclame. Het verwondert me hoeveel woorden en beelden we moeten spuien om uit te drukken dat het onverwoordbare en onverbeeldbare soms gebeurt. Waarom niet met Auden vragen om te staken met blogs en Facebook en Twitter? De netwerken te ontmantelen? De toetsenborden en touchscreens onklaar te maken? De modems uit te schakelen en de kabels door te snijden? De stekkers uit te trekken en onszelf het zwijgen op te leggen? Dat zou een dag van rouw zijn in deze eeuw. Anders dan in Audens eeuw mag de hond dan blijven blaffen en hoeft de maan niet te worden ingepakt. De sterren mogen blijven staan en de zee hoeft niet uitgegoten. Alleen al die commentaar, die moet ophouden.
(maar zie, ook dit is commentaar)
Anoniem

donderdag 15 maart 2012

schrikkel 071


Zondagmorgenontbijt en ik moet geen pistolets halen want D. heeft gisterenavond een door hemzelf gebakken en in een mooie blauwgrijs-geblokte handdoek verpakt brood meegebracht.

moet een dag van nationale rouw reclamevrij zijn?

actuele vraag 9


Ik vernam zonet op het VRT Radio 1-journaal dat er morgen, op de dag van nationale rouw die is afgekondigd naar aanleiding van het busongeluk in Zwitserland waarbij 28 Vlaamse en Nederlandse kinderen en volwassenen om het leven zijn gekomen, op de openbare radio geen reclame zal worden uitgezonden. Ik weet niet wat de commerciële radiozenders plannen.
Vlaggen halfstok, een minuut stilte, aangepaste radio- en televisieprogrammatie: de overheid probeert met dergelijke, in hoge mate symbolische, maatregelen het stuurloze verdriet en de existentiële wanhoop die bij elke rechtgeaarde mens opkomen naar aanleiding van een volkomen absurde en niet – en in geen enkel zingevingsysteem – tot enige zin te herleiden gebeurtenis een beetje te kanaliseren. Daarom is het bijvoorbeeld ook goed dat politici en andere gezagsdragers zichtbaar aanwezig zijn op momenten van collectieve rouwbeleving. Zij kunnen het gemeenschapsgevoel, dat nodig is voor de verwerking, versterken. Het is dan ook platvloers om elk publiek optreden van een prominente figuur als opportunisme te brandmerken.

Maar wat kan een reclamevrije dag op de openbare zender bijdragen tot de nationale rouw?
Begrijp mij niet verkeerd. Uiteraard vind ik dat de dag van nationale rouw van morgen het best zo sereen mogelijk blijft: halfstok, minuut stilte, aangepaste programma’s (bijvoorbeeld geen aflevering van ‘Kinderziekenhuis Manchester’, zoals gisterennamiddag te elfder ure werd beslist). En dus ook: géén reclame.

Maar de maatregel zet mij aan het denken. Waarom wordt reclame niet passend geacht voor een dag van nationale rouw? Wat kenmerkt dan die reclame, die wij op gewone dagen quasi gedachteloos over ons heen laten gaan en waardoor wij ons zelfs laten beïnvloeden, hoe kritisch wij er ook tegen aankijken, opdat zij niet compatibel wordt geacht met een dag van stilte, inkeer en ingetogenheid? Met een dag van oprechte gemeenschapszin, een dag van uitdrukking geven aan ons onvermogen om het leven en de dood  in al hun aspecten, onder meer de manifeste zinloosheid, volledig onder ogen te zien?
Ik weet het. Het is niet omdat de reclame wordt gekenmerkt door een schier ondraaglijke lichtheid, door een onbehaaglijk stemmende frivoliteit, door een onbeschaamde opdringerigheid. Het is niet omdat reclame vaak ronduit lelijk, luid en hinderlijk is. Het is omdat reclame per definitie leugenachtig, onoprecht en vals is. Want wat is reclame? Goederen en diensten worden aangeprezen. Oké, daar is op zich niets mis mee. Maar de winst die beoogd wordt, is altijd, onvermijdelijk, gebaseerd op een in min of meerdere mate onethische ondergrond: woeker, kinderarbeid, ecologische roofbouw en nog veel meer vormen van intentionele en vermijdbare criminaliteit aan de kant van de producent; hebzucht, profileringsdrang, kuddegedrag en denkluiheid aan de kant van de consument. Aan reclame is er niets dat ethisch hoogstaand is. Het is een door en door verdorven onderdeel van het economisch leven en we zouden – ik heb het al vaker gezegd – beter af zijn als er geen reclame zou bestaan, als reclame gewoon verboden zou worden. Dan zou de reclame, die nu als al te vanzelfsprekend wordt getolereerd, niet zo’n gigantische invloed op ons dagelijkse leven uitoefenen, een invloed die veel verder strekt dan het ongemak dat wij moeten ervaren gewoon als wij bijvoorbeeld op de radio of op het internet de actualiteit willen volgen, of als wij in het straatbeeld overal logo’s en slogans op ons moeten laten inwerken, of als wij merken dat bijvoorbeeld het culturele aanbod waarmee wij de kwaliteit van ons leven willen opkrikken in steeds grotere mate afhankelijk wordt van sponsoring.   

Daarom zeg ik: als wij op een dag van nationale rouw inzien dat reclame ongepast is, wat houdt er ons dan tegen om het op gewone dagen in te zien?
De actuele vraag moet dus niet luiden: ‘Moet een dag van nationale rouw reclamevrij zijn?’, maar: ‘Waarom zouden we niet elke dag reclamevrij maken?