zondag 30 december 2018

van Dale 251-255


251
Er zaten klompen bij, maar ook met slobkousen, massieve, van juchtleer, van zeemlappen, blinkende officierslaarzen, zwarte halfhoge schoenen, daaroverheen overschoenen als het hondenweer was en diegene juist van plan was geweest op visite te gaan.
Wiesław Myśliwski, De laatste hand, 450

juchtleer (het) soort van zeer zacht, soepel, waterdicht, sterk ruikend leer (vroeger vooral in Rusland van de huiden van halfvolwassen rundvee bereid), syn. rusleer

252
‘Het zal nog wel even duren eer er hier nog eens zulke hammen, casselerrib, worsten, bloedworst worden gemaakt.’
Wiesław Myśliwski, De laatste hand, 498

casselerrib (de; g.mv.) (stofn.) gezouten en gekookte varkensrib zonder been

253
Hij was vrolijk, bleef maar herhalen: O, wat zitten ze lekker, die schoenen, want hij had ze na het passen niet meer uitgedaan, en hij deed bij de Mateja beloofde ham nog een stuk worst, vervolgens wat casselerrib, en daarna ook nog wat bloedworst, spek, zult, terwijl het hele stapeltje geld dat hij voor zich had liggen al in onze handen was overgegaan.
Wiesław Myśliwski, De laatste hand, 500

zult (de (m.); g.mv.) 1 (gew.) hoofdkaas, hoofdvlees: zure zult, hoofdkaas waaraan azijn en/of gesneden augurken zijn toegevoegd; (ook m.n. met de gedachte aan de ongestructureerde massa daarvan) hé joh, heb je zult in je kop! (gezegd wanneer iem. iets heel doms doet)

254
U moet niet denken dat ze voor de eerste de beste dakhaas, die effe snuffelt, klaarligt. O nee. Ze maakt zich dúúr.
Simon Carmiggelt, De avond valt, 43

dakhaas (de (m.)) 1 (scherts.) kat 2 inbreker

255
Nou zit ik met een alcoholist thuis. Daarom ben ik effe weggevlucht naar hier, om tot mezelf te komen. Want ’t is een kruis hoor, zo’n jajumklant.
Simon Carmiggelt, De avond valt, 51

jajem  (de (m.); g.mv.) (stofn.) (volkst.) jenever