Bob den Uyl, Het
reizen vereist sterke zenuwen, 191
ǁ
Ik weet alleen dat het voor mij tot de onmogelijkheden
behoorde, gebruik te maken van het openbaar vervoer en bijvorbeeld met lijn 41
eenvoudigweg naar Pötzleinsdorf of met lijn 58 naar Schönbrunn te rijden, om,
net als ik vroeger niet zelden had gedaan, de hele dag in het Pötzleinsdorfer
park, in het Dorotheewald of in de Fasangarten te gaan wandelen. Het binnengaan
van koffiehuizen en eetgelegenheden daarentegen leverde me geen bijzondere
problemen op. Ja, het bezorgde mij iedere keer als ik enigszins gesterkt en
uitgerust was, een tijdelijk gevoel van normaliteit (…)
W.G. Sebald, Melancholische
dwaalwegen (tegenwoordig: Vertigo),
33-34