20 oktober 2017
28 – Béatrice Didier wijst in haar inleiding op de
Folio-uitgave van Vie de Henry Brulard op
het feit dat behalve de omissies nog iets anders wijst op de deficiënties van
het geheugen: bij het schrijven schuift Stendhal herhaaldelijk moeilijke
passages voor zich uit, bijvoorbeeld die over de dood van zijn moeder. En dan
expliciteert hij dat moeilijke schrijven. Dat is, aldus Didier, zo kenmerkend
voor deze autobiografie – en allicht kan dat worden veralgemeend naar álle
autobiografieën. Er ontstaan twee personages, er zijn twee ‘ikken’: die van de
vertelde kindertijd en die van de volwassene die op die kindertijd terugblikt.
En het is de spanning tussen die twee die het boek zo interessant maakt.
Béatrice Didier maakt duidelijk waarom het onaffe van
Stendhals boek nu net misschien wel niet te
betreuren valt: uit de onvolkomenheden, overtollige herhalingen, redundante
uitweidingen, eigen beschouwingen over bepaalde passages (in de aard van: ‘toen
kon ik nog niet weten wat ik nu weet’), enzovoort… komt nu net die spannende
dialoog tussen die twee ikken naar voren. Het onaffe van deze autobiografie is
à la limite niets anders dan de perfecte vertaling van de onmogelijkheid om het
verleden volledig en onverminkt terug op te roepen.
Stendhal wil die spanning ten volle exploiteren met zijn
uitdrukkelijke weigering om zich te documenteren over zijn eigen verleden: als
bepaalde herinneringen slechts fragmentarisch zijn overgeleverd, dan is dat
maar zo; de manier waarop het geheugen verminkt, is even belangrijk als de
verminkte herinnering om te weten wie ik
eigenlijk ben. Op die manier is de autobiografie meer een dialoog tussen
heden en verleden, dan louter een relaas van dat verleden. De identiteit van de
autobiograaf zit niet in wat hij ooit was, maar in hoe hij zich tot die vorige
versie van zichzelf verhoudt. En het herinneren – altijd deficiënt! – is een
uitermate belangrijk bestanddeel van die verhouding.
Behalve de dialoog tussen de schrijver van 1835 en het kind
van 1785-1800, spant Stendhal nog andere temporele netten over zijn relaas,
aldus Didier: er zijn de tijdsintervallen tussen Stendhal en de personages van
zijn romans (bijvoorbeeld de Julien Sorel van Le Rouge et le Noir), of tussen Stendhal en zijn toekomstige lezers
(hij vraagt zich herhaaldelijk af wat men, als het dan tenminste nog zal
gelezen worden, van zijn boek zal denken in 1880 en – één enkele keer – zelfs
in 1935!).