Zelden laat Gescinska zich betrappen op een grondige
kennis van het werk of de ideeën van haar centrale gast. Ik zeg niet dat ze
niet op de hoogte is, maar alvast in de aflevering met Möring bleek uit niets dat
ze zich vooraf grondig had gedocumenteerd. Niet uit de vragen die ze stelde of
uit haar reacties op zijn antwoorden. En ook niet uit de stiltes die ze liet
vallen.
Neen, Möring vertelde, Möring leidde rond, Möring nam Alicja
mee naar beladen plaatsen. En het moet gezegd: Möring liet zich toch wel een en
ander ontvallen. De manier waarop Gescinska dat klaarspeelt, intrigeert mij.
Zo’n drie kwartier durend interview heeft natuurlijk voor
een schrijver als Marcel Möring, die misschien in Vlaanderen nog wel wat meer bekendheid
kan gebruiken, een gigantische commerciële waarde. Hij grijpt die kans met
beide handen aan – en daar is niets mis mee. Een beetje vilein zou je kunnen
stellen dat hij zijn ding doet, wat die vriendelijke mevrouw uit Vlaanderen ook
zegt of niet zegt, of hoe ze het ook aanpakt. Die indruk had ik heel sterk:
Möring zette de toon, Möring voerde – met de vlam in de pijp – de regie. Hij
had daar duidelijk al enige ervaring mee. Enige zin voor dramatiek kon hem niet
worden ontzegd. (En natuurlijk vergeet je als aandachtige kijker nimmer dat die
twee nooit alléén zijn. Voortdurend is daar die cameraman, met dat ding op zijn
schouder waarop een verklikkerlichtje meldt dat intonaties, stembuigingen,
hoofse knikjes en galanterieën scherp en elegant gekadreerd worden vastgelegd
en misschien wel de uiteindelijke assemblage zullen halen.)
Op een bepaald ogenblik dacht ik: verdorie, Marcel,
waarom neem je die jongedame mee naar die joodse begraafplaats? De emoties die
daar werden opgevoerd waren me net iets te gespeeld, echt op het gênante af. En
kijk, precies op dat moment vraagt Möring zich luidop af of het wel een goed
idee was (39:17: ‘Ik had hier niet moeten komen’) en slaat de balans alsnog de
goede richting uit. Dat was een van de weinige echt authentieke momenten van de
hele reportage. Of preciezer: een van de weinig momenten waarop de
authenticiteit, die mogelijk de hele tijd écht was (ik spreek me daar niet over
uit), onbetwistbaar echt was – want zo’n
moment van twijfel over wat je daar eigenlijk
aan het doen bent, kún je niet spélen.
Dat probleem van de echtheid of gespeeldheid van de ‘authenticiteit’ kwam onder meer
bij de aanrakingen tussen beide protagonisten van dit theater aan de
oppervlakte. Het is op zich niet gebruikelijk dat interviewer en geïnterviewde
elkaar aanraken – behalve bij de begroeting of het afscheid uiteraard. Of bij
het galant laten voorgaan, waarbij de hand heel even op de schouder wordt
gelegd. Maar een te grote vertrouwelijkheid brengt de objectiviteit in het gedrang –
per slot van rekening gaat het hier toch nog altijd om een vorm van
journalistiek.
In deze uitzending was er minstens vier keer zo’n niet-neutrale
aanraking. Twee keer reikt Marcel Alicja behulpzaam de hand bij het overwinnen
van een glibberige doorgang – en dat terwijl zij toch haar alleterreinlaarsjes aanhad,
terwijl hij, heel onvoorzienig, een paar keurige schoenen met misschien wel een
gladde zool droeg. De twee andere aanrakingen die ik heb geregistreerd en
onthouden (misschien zijn er nog wel meer), deden zich voor tijdens het bezoek
aan de joodse begraafplaats.
Marcel raapt twee steentjes op om, zoals het gebruik het wil,
op het monument te leggen: eentje voor zichzelf en het tweede voor Alicja. De
aanraking gebeurt wanneer hij haar dat keitje aanreikt. Op dat moment heeft zij
eigenlijk geen keuze meer, ook zij zal het steentje op het monument moeten
leggen. En dan is er nog een aanraking, nauwelijks merkbaar – je zou kunnen
zeggen: subtiel – in de montage opgenomen (38:27): wanneer Marcel zijn verdriet
(dat eigenlijk een verdriet om het verdriet van anderen is, of een verdriet om
het feit dat hij niet verdrietig hoort te zijn, of iets dergelijks, of – wat hij
dan zelf zegt – ‘vals verdriet’, het is heel erg ingewikkeld) – wanneer Marcel
dus zijn verdriet wegslikt, legt Alicja heel even haar hand op zijn schouder.
Hier, op dit moment komen het ontroerende en het kleffe wel heel dicht bij
elkaar. Ik voelde er mij in elk geval ongemakkelijk bij. Zoals deze hele
aflevering mij ongemakkelijk, onbehaaglijk stemde.
En ja, in die zin was het toch wel een geslaagde of, op
zijn minst, interessante aflevering.
Maar het moet gezegd, en ik weet het nu wel zeker nadat
ik bij het schrijven van dit stukje die hele passage een tweede keer bekijk:
het bezoek aan de joodse begraafplaats, en wat Marcel Möring daar sereen én
emotioneel zegt, dat is uitzonderlijk intens en, jawel, mooi en aangrijpend. (Het
feit dat hij zich bewust is van het heikele van die onderneming maakt het
natuurlijk extra spannend.)