vrijdag 6
oktober 2017
3 – Woensdag
zag ik Bernard de Coen terug. Na eenentwintig jaar. Ik interviewde hem in 1996
voor de reeks ‘De bibliotheek van...’ van De
Standaard der Letteren. Bernard bezat inderdaad een bijzondere bibliotheek:
hij verzamelde alle topboeken die Bernard Pivot in het door hem
‘gepresenteerde’ maar in werkelijkheid door een hele équipe geschreven La Bibliothèque idéale, verspreid over
negenenveertig rubrieken, naar voren had geschoven als ‘nog dit leven te
lezen’. Bernard zette een systeem op waarbij hij vierhonderd negentig briefjes
met telkens een nummer dat correspondeerde met een van die boeken in een
fluwelen washandje verzamelde – en dan trok hij, ten einde de chronologie van
zijn lectuur te sturen, telkens zo’n nummer. Toentertijd was hij er nog maar
net mee begonnen (Pivots boek dateert van 1988), maar intussen is Bernard al
een flink eind gevorderd: hij heeft nog een vijftigtal titels te gaan en de
grootste kleppers, zoals de Bijbel, Ulysses,
de Recherche of de Don Quichot, heeft hij al achter de
kiezen. En ook La Comédie humaine,
door Pivots pionnen als één roman beschouwd, heeft Bernard gelezen – al heeft
hij bijna twee jaar nodig gehad om dat ene nummertje te verwerken.
Het weerzien
verliep allerhartelijkst. Bernard is een vlotte spreker, en hij vertelde dan
ook honderduit over zijn wederwaardigheden bij het verzamelen van de laatste
ontbrekende elementen van zijn collectie. Eén boek was nergens nog te krijgen:
een roman van een Hongaar van wie ik nog nooit had gehoord (en wiens naam ik nu
uit La Bibliothèque idéale opdiep:
Gezà Ottlik, de Franse vertaling van de roman in kwestie heet Une école à la frontière) – de
bibliotheek van Boedapest wou zijn enige exemplaar van de Franse vertaling niet
uitlenen en uiteindelijk was het behelpen geblazen met fotokopies op basis van
een in de Albertina bewaard exemplaar. Bernard, die om den brode tolkt en zegt
die vaardigheid inmiddels zodanig onder de knie te hebben dat hij erin slaagt
om de verschillende sprekers te pasticheren, zij het op een dermate
onnadrukkelijke wijze dat het niemand opvalt (wat uiteraard extra
verdienstelijk is, de vervorming vervormd, zodat de kopie er weer als een
origineel uitziet), leest in zijn vrije uren de hele ideale bibliotheek in het
Frans. Maar hij houdt er nog een andere bijzonder tijdsintensieve
nevenactiviteit op na.
Elke dag doet Bernard
de Coen, op weg naar zijn werk, één of tweemaal het Vossenplein aan in de
Brusselse Marollenwijk en daar koopt hij alles op, of dan toch zoveel mogelijk,
van wat je zou kunnen rubriceren onder de noemer ‘antikwarische kantoor- en
schrijfbenodigdheden en relicten van een analoge bureaucratie’ – inktpotten,
stempels, identiteitsbewijzen, post- en takszegels, schriftjes, gummetjes,
blokken vloeipapier, doorslagbladen, enzovoort –: voorwerpen die nu bij ouder
wordende mensen enkel nog in het geheugen een functie vervullen en die hij, na
aanschaf voor een paar centen, catalogiseert, fotografeert, rubriceert en aan
verzamelaars doorspeelt. ‘Niets is zo gek of er is een verzamelaar voor,’ aldus
Bernard, die in de loop der jaren zijn liefhebberij heeft weten uit te bouwen.
‘Kijk,’ zegt hij, terwijl hij uit zijn tas een bundeltje potloden opdiept
waarvan er een nog aan beide uiteinden ongeslepen is en het ingestanste
opschrift ‘Ville de Bruxelles’ draagt: ‘deze vertrekken straks naar een
verzamelaar in Cyprus. Die man is potlodenverzamelaar en voor een dergelijk
potlood heeft hij behoorlijk wat over.’
Ik krijg twee
schriftjes toegestopt, een rood en een geel – ‘cahier de dessin/tekenboek’ –,
als bedanking voor, aldus Bernard, de ‘fifteen minutes of fame’ die ik hem
indertijd met mijn artikeltje voor DSL
heb bezorgd. Ik krijg ook een exemplaar van zijn bundel ‘cocktailgedichten’ Dieper in het glas (2011). En hij laat
mij uit zijn washandje het nummer trekken voor zijn volgende te lezen boek. Het
wordt L’Idiot van Dostojevski.
(nagelezen
door Bernard de Coen)