woensdag 4 oktober 2017
1 - Nadat ik in Melancholische dwaalwegen van W.G. Sebald voor de
vierde keer heb gelezen dat een woonkamerklok de uren 'liefdeloos' wegtikt,
maar tegelijkertijd ook heb beseft dat ik nu pas voor de eerste keer de
duizeling- en deerniswekkende diepte van dat adjectief ten volle tot mij heb
laten doordringen, of heb kúnnen tot mij laten doordringen, wat toch wel een
cruciale toevoeging is omdat zij onder meer inhoudt dat het wel degelijk nuttig
en zinvol is om de boeken die er werkelijk toe doen steeds opnieuw te herlezen,
besluit ik werk te maken van het al enige tijd aanzwellende voornemen om
opnieuw een dagboek bij te houden.
2 - Het is inderdaad de vierde keer dat ik dat voor mij uitermate
belangrijke boek lees. Het belandde in 1992, het jaar dat de inmiddels
achterhaalde vertaling uitkwam (tegenwoordig heet het boek, in de nieuwe
vertaling van Ria
van Hengel, Vertigo), enigszins toevallig op mijn leestafel,
en ik heb het sindsdien met tussenpozen van negen, zes en nu weer tien jaar
opnieuw ter hand genomen. Ik vraag mij af of op deze onregelmatige cadans –
negen, zes, tien, en over hoeveel jaar zal de volgende interval, als die er nog
komt, zich uitstrekken? – ook de toevoeging 'liefdeloos' van toepassing zou
kunnen zijn, en zo ja, in welke mate en in welke zin? Ik herinner mij dat ik
mij, in 1992 in een functie verkerend waarin ik mij recensie-exemplaren van
nieuw verschenen bellettrie kon laten opsturen, in eerste instantie had laten
verleiden door de coverillustratie van dit bij Van Gennep verschenen debuut van
de in die tijd nog volslagen onbekende, in Engeland wonende en aldaar aan een
universiteit werkende Duitse en Duitstalige schrijver. Ik had in elk geval nog
nooit van W.G. Sebald gehoord en had dus meer oog voor de reproductie van de
twee door Paul Signac in 1893 pointillistisch vormgegeven cipressen waarvan de
penseelvormige kruinen, achter een van links naar rechts doorlopende
omheiningsmuur en een daarin uitgespaarde opening waarin het hek naar de
achterliggende tuin openstond, zachtjes met hun toppen linkswaarts wuifden.
Deze prent trok mij aan. Ik begon argeloos en totaal onbevooroordeeld het boek
te lezen en belandde voor ik er erg in had in een totaal ánder universum dan
datgene wat mij tot dan toe vertrouwd had geleken – een ervaring die mijn leven
ingrijpend zou veranderen, als betrof het een hevige aardbeving, waarvan ten
andere, als ik dan toch even dat beeld zou handhaven, de naschokken tot vandaag
voelbaar blijven: telkenmale ik dat boek lees, lees ik het ánders, en daar
blijft het niet bij want ook in de tussenliggende periodes, van ongelijke
lengte maar desalniettemin een cadans vormend, zijn de muziek en het denken en
de manier van kijken van Sebald op allerlei manieren voortdurend in mijn doen
en laten en zeker in mijn lezen en schrijven aanwezig. Zo is het voor mij
uiteraard duidelijk, en hoeft het niemand te verbazen, dat ik van de
vroegochtendlijke lectuur van enkele bladzijden, onder meer de bladzijde waarop
van de 'liefdeloze woonkamerklok' sprake is, het ritme overbreng op de zinnen
die ik hier schrijf, enigszins zoals het ook kan gebeuren dat van een gesprek
met een geliefd persoon een ritme of een stembuiging of zelfs een tic blijft
hangen, of het gebruik van zekere woorden die tot dan niet echt deel uitmaakten
van het eigen vocabulaire, waardoor je, soms tot je eigen niet geringe
verbazing, bij een volgende gelegenheid dat je je bedient van het gesproken
woord, een vaardigheid waarvan je je overigens niet bijzonder vaak, en
eigenlijk steeds minder vaak, bedient, de manier van spreken van die geliefde
persoon voelt en hoort weerklinken in wat je zelf zegt en vooral in de manier
waarop je dat doet.