19 oktober 2017
25 – Je kunt van Facebook zeggen wat je wilt, en ik doe dat ook, maar op z’n
best is het toch ook een hoogst handige tool om het eigen denken bij te
spijkeren, door en doorheen de dialoog met anderen, als die tenminste beschaafd
genoeg zijn om niet per se alleen maar ongenuanceerd op het eigen gelijk te
hameren. Gisteren voerde ik een nogal uitgebreide conversatie met enkele heren die mijn ‘ludieke’ bijdrage over de Catalaanse minister-president
maar matig wisten te appreciëren. Het dwong mij om beter na te denken over mijn
positie in dat debat en ik moet zeggen, tussen al het (...) werk door dat ik om den brode dien te verrichten,
vormde deze discussie zonder enige twijfel voor mij het intellectuele hoogtepunt
van de dag (al had ik mij in de zeer vroege uurtjes toch ook al gebogen over de verhouding tussen fictie en realiteit
in de autobiografische geschriften van Stendhal – ahum!). Niet dat ik de tijd
nam om mij inhoudelijk te verdiepen in de politieke standpunten en historische
achtergronden die daar in Catalonië in het geding zijn, het ging mij meer om de
conversatietechniek: hoe kon ik onder het aanvankelijke verbale geweld
uitkomen, de heren wijzen op wat wérkelijk mijn bedoelingen waren geweest met
mijn stukje, en uiteindelijk een vergelijk bereiken waarin het wederzijdse
respect overeind was gebleven, om niet te zeggen dat het nog was toegenomen.
Hoe kon ik, waar ik aanvankelijk bijna spijt had dat ik mij aan een in de ogen
van mijn opponenten misschien niet zo geslaagd satirisch stukje had gewaagd,
toch nog mijn vel redden en de heren erop wijzen dat het allemaal niet zo
zwart-wit was en dat ik helemaal niet de bedoeling had gehad om alle kanten van
het Catalaanse nationaliteitsvraagstuk te belichten? Uiteindelijk verlieten de
heren met opgerichte duimpjes het virtuele strijdperk en kon ik mij gelukkig
prijzen dat ik de meubelen had gered.
Maar ik blijf
toch met een raar gevoel zitten. Ten eerste: mijn ernstige stukken, waarin ik
wél iets uitputtend en met redelijke argumenten verdedig, genereren veel minder
reacties. Twee, en alarmerender: ik heb de indruk dat ik voor de buitenwacht in
een welbepaalde linkse bubbel zit en dat het mij niet in dank wordt afgenomen
wanneer ik mijn kop uit het venster steek en eens lucht geef aan wat ik dan
maar een neiging zal noemen tot een cultureel-antropologisch veeleer conservatieve
neiging. Ja, sociaal links en cultureel rechts: dat is mijn spagaat. Als dat
geen tsjevenstand is.
(En vanmorgen
diepte ik naar aanleiding van deze discussie ook nog eens het essay op dat ik in 1994 (!) over nationalisme
schreef. Ik herinnerde me niet meer dat het zo degelijk en doorwrocht was – al zeg
ik dat nu zelf. Een taaie brok lectuur, dat wel, en zéér ernstig!, maar met de
meeste elementen erin kan ik het nog altijd eens zijn: onze relatie met de
ruimte (en de tijd) stuit ten langen leste altijd op een vorm van
irrationaliteit die je met geen enkel hooggestemd republikanisme,
internationalisme en democratisme kunt wegcijferen. Uiteindelijk moet je je
toch érgens thuisvoelen.)