maandag 16 oktober 2017
de herfst van 2017 – 10
zondag 8 oktober 2017
10 - In Het leven van Henry Brulard blijf ik op bladzijde 108 haperen aan volgende zin: ‘Op een keer toen we over mijn moeder zaten te praten liet mijn tante zich de opmerking ontvallen dat zij, mijn moeder, nooit iets om mijn vader had gegeven. Deze opmerking was van vérstrekkende betekenis voor me.’ Waarna een zin volgt waardoor ik me niet aangesproken voel: ‘Ik was diep in mijn hart nog altijd jaloers op mijn vader.’ (Ik moet de psychoanalytisch geschoolden die achter of onder deze expliciet ontkennende toevoeging ‘niet aangesproken’, met dan nog dat extra benadrukkende cursief, een schoolvoorbeeld van Verneinung herkennen op het hart drukken dat ik mij van deze mogelijke uitleg bewust ben, waardoor het dus géén Verneinung kan zijn, ik bedoel: ik ben nooit op mijn vader jaloers geweest omdat hij de liefde van mijn moeder voor mijn neus zou hebben weggekaapt – de bittere waarheid is allicht dat hij die liefde niet genoot.) Ik lees dus die zin en bedenk dat ik daar heel wat bij zou kunnen schrijven, ettelijke zinnen, hele hoofdstukken, een volledig boek allicht – maar meteen ben ik mij bewust van de onmogelijkheid daarvan. Ik bedoel: ik zou de gedachten die bij die zin in mij opkomen wel kunnen opschrijven, maar ze wereldkundig maken, neen, dat kan niet. En dat besef dringt volledig tot mij door wanneer ik tijdens het bezoek dat mijn broer mij deze namiddag bracht – we hadden elkaar zowat een jaar niet gezien – hoor hoeveel positiever hij zich over onze moeder uitlaat dan ik geneigd ben te doen. In welke mate zou ik hém pijn doen of kwetsen door eerlijk op te schrijven – en wereldkundig te maken – wat die ene zin van Stendhal allemaal in mij oproept? Ik stuit hier op een ethische grens – of is het onvolwassen van mij om zoveel consideratie te hebben met de gevoeligheden van anderen? (Hetzelfde probleem stelt zich in verband met mijn zus, die mij uitdrukkelijk verboden heeft over haar te schrijven – een verbod dat ik, op de keper beschouwd, op dit moment niet respecteer. Maar waarom zou ik niet over haar schrijven? Ik mag toch over mezelf schrijven, en maakt zij niet, als zus en bloedverwant en lotgenoot, onlosmakelijk deel uit van mijn identiteit? Hoe kan ik het vermijden over haar te schrijven? En met welk recht, met welke rechtsgrond, legt zij mij een dergelijk verbod op? En welke trauma’s en onzekerheden zitten daar allemaal niet achter?)
11 - (...)