donderdag 12 februari 2015

wolken 151-1358



wolkenfragmenten uit J.M.A. Biesheuvel, Reis door mijn kamer

1351
Toen hij vijf jaar getrouwd was besloot hij om de waanzinnigste wolkenkrabber op Manhattan neer te zetten die men zich maar denken kon, beneden zou het ding tamelijk normaal zijn, maar de bovenste acht verdiepingen zouden eruitzien als een rechtop bevroren Jugendstil-slaapmuts. (22)

1352
Ik hoor in de verte de auto’s rijden en de bomen voor mijn raam benemen mij het zicht op de wolkenkrabbers. (23)

1353
Die muis is er geweest, dacht ik maar ik genoot tegelijk van de prachtige zonsondergang – bloedrood zakte de vurige bol naar de horizon, de wolkjes werden roodgekleurd, in het veld om me heen werd het al stiller. (103)

1354
‘Mooi die avondlucht,’ zei hij, ‘zie je die donkere wolk daar tegen dat avondrood?’ (111)

1355
Soms zag hij wolken, soms zag hij heel diep beneden zich land. (136)

1356
Dat hij werkelijk met de Dood van doen had gehad was zeker: het paard had vleugels, de man klom op het paard en na een korte galop verdwenen ze wolkenwaarts en snel over de horizon. (142)

1357
In de verte zag ik een wolkje, het was een vriendelijk, klein wit wolkje en ik begreep dat we geen onweer zouden krijgen. (158)

1358
‘Het beste,’ zei de engel, hij sloeg zijn vleugels uit en binnen een paar minuten was in een wolk die juist van zee kwam aandrijven, verdwenen. (168)