Uitbaterswissel
Vele jaren nu al loop of rijd ik er, met fiets of auto,
regelmatig voorbij en niet zelden heb ik mij daarbij afgevraagd hoe het binnen
zou zijn. Niet zo lang geleden was er een uitbaterswissel, maar ook die
gelegenheid om de zaak van naderbij te leren kennen, heb ik laten voorbijgaan.
Gisteravond is het er dan eindelijk van gekomen. Ik belandde met Piet in café
De Nieuwe Steenweg.
We namen plaats op de barkrukken aan de toog. Rechts achter ons
zaten drie oude mannen te zeuren over het voetbal. Een van hen zei, in het plaatselijke
dialect, dat ‘ze’ een hele speelhelft lang niet waren ‘overgekomen’. De tweede zei
dat het spel niet om aan te zien was geweest, maar de ploeg waar hij zich
klaarblijkelijk achter schaarde had gewonnen en: ‘dat is het voornaamste’. Ook
de derde mengde zich in het gesprek, maar ik kon de strekking van zijn
mededeling niet achterhalen. Wat later, het liep al tegen elf uur aan, waren de
mannetjes stilgevallen (of al weg, dat staat mij niet meer zo duidelijk voor de
geest). Toen het tot mij doordrong dat het in die hoek van de gelagzaal stil
was geworden, kwam het mij voor dat, hoewel Piet en ik zeker niet luid met
elkaar spraken, heel het café meeluisterde. Heel het café, daarmee bedoel ik
(want ik moet nauwkeurig zijn): een scheefgezakte man met een snor die wat
verderop aan de toog zat en de halfvolle pint bier die voor hem wachtte duidelijk
al geruime tijd vergeten was, en een eveneens besnorde man die eenzaam aan een
tafeltje onder de spaarkas die aan de linkerwand was opgehangen ietwat
melancholisch voor zich uit zat te staren. En dan was er nog de vrouw achter de
toog, die ons bediende en die duidelijk aangenaam verrast was geweest door de
voorkomende manier waarop wij haar onze wensen doorspeelden en haar bedankten
wanneer zij die wensen inwilligde. Op die manier hadden wij, nieuwe klanten,
haar vertrouwen gewonnen. In de loop van de avond waren er ook drie meisjes van
een jaar of zestien in het café geweest. Ze hadden meegezongen met de liedjes
die zij uit de jukebox haalden. Het was trouwens een eeuwigheid geleden geweest,
zei ik nog tegen Piet, dat ik nog eens ergens een jukebox in werking had gezien.
Maar al die indrukken waren nu niet meer zo duidelijk uit
elkaar te houden. Mijn gesprek met Piet verliep zo geanimeerd, en we hadden
toch ook wel wat gebruikt ondertussen, dat ik geen oog had gehad voor de juiste
volgorde waarin de klanten waren binnengekomen en weer waren vertrokken… Of
waren blijven hangen.
‘En nu zou ik graag willen sluiten,’ zei de caféuitbaatster
nadat ze de lege tafels had afgeveegd, er de stoelen bovenop had gezet, de
gordijnen had gesloten en het licht had gedimd. De scheefgezakte man aan de
toog leek wakker te schieten alsof hij zich al geruime tijd op dit verdict had
voorbereid, stond recht en schuifelde mompelend naar de deur. Zijn verschaalde
bier bleef staan. Ook de melancholische man onder de spaarkas stond recht. Hij begaf
zich echter niet naar de deur, wat ik had verwacht, maar wel naar wat zijn plek
bleek te zijn achter de toog. Hij begon er prompt glazen af te spoelen. Dit was
de uitbater – dat had ik niet verwacht. Ook Piet en ik stonden recht, en namen zeer
beleefd afscheid.
(010902)