GEDULD
Vanaf welk ogenblik blijft een antwoord te lang uit? De
omstandigheden spelen hun rol: urgentie, bereikbaarheid, het aangewende medium.
Dat geavanceerde middelen de boodschap niet noodzakelijk beter doen overkomen,
is bekend. De exemplarische brief in een fles, aan de wereldzeeën toevertrouwd,
boekt bij manier van spreken sneller resultaat dan een dikwijls verticaal geklasseerde
faxtijding.
Hoe objectief is – indien zoiets al bestaat – de eenheid
waarmee geduld zich laat meten?
Willem Elsschot was levenswijs genoeg om een geduldig man te
zijn. Maar soms vond ook hij dat het wachten te lang duurde. Op 16 februari
1933 schrijft hij zijn vriend Jan Greshoff dat hij de roman Kaas heeft voltooid. In de daarop
volgende weken ontstaat over allerlei aspecten van de uitgave van Kaas een bijzonder intense
briefwisseling.
Elsschot behandelt in nog geen twee maanden tijd het onderwerp
in liefst vijftien brieven. Zo stuurt hij begin april zijn inleiding tot Kaas naar Maurice Roelants. Die moet, na
het fiat van de andere redactieleden Menno ter Braak en E. du Perron, beslissen
of deze tekst in voorpublicatie in het literaire tijdschrift Forum kan verschijnen. De
correspondentie stokt, Roelants laat op zich wachten.
Op 10 april herinnert
Elsschot Roelants aan zijn zending. En de volgende dag doet hij – uiteraard ook
schriftelijk – zijn beklag bij Greshoff: “Dat is nu reeds een dag of tien
geleden, maar ik kreeg nog geen antwoord.”
Zouden wij, nu geen zinnig mens nog een brief lijkt te
schrijven en op veel ‘snellere’ media een beroep doet, na amper tien dagen al
ongerust zijn?
Dit cursiefje verscheen op 2 februari 1995 in De Standaard.