De Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig (1881-1942) schreef Die Welt von gestern vlak voor zijn
zelfgekozen dood in Brazilië. Het boek werd postuum uitgegeven. Zweig was als
joodse intellectueel op de vlucht geslagen voor het nazisme. De wereld van gisteren (vertaling:
Willem van Toorn) is een autobiografische tekst, maar meer nog een subjectieve,
en teleurgestelde, kijk op een tijd die door twee door Duitsland veroorzaakte
wereldoorlogen in nauwelijks één generatie tijd alle stabiliteit, zekerheid en
betrouwbaarheid verloren had. Hieronder volgt, per hoofdstuk, een zeer bondige samenvatting
van het boek.
Voorwoord
Het gaat niet om mijn eigen leven, zegt Stefan Zweig al
meteen. Het gaat om de tijd waarin hij heeft geleefd en waarvan hij een ‘weerloze
en machteloze getuige’ is geweest. Zweig weet dat hij deel uitmaakt van een generatie
die de spectaculairste technologische innovaties heeft meegemaakt maar die
tegelijkertijd in moreel opzicht van heel hoog is gevallen en nu (1941) niets meer overhoudt. Het is vanuit dat
niets, vanuit het besef dat de werelden waarin hij heeft geleefd niets meer met
elkaar te maken hebben, dat hij – ‘als Oostenrijker, als jood, als schrijver,
als humanist en pacifist’ – een reconstructie waagt. Zijn methodologie is
eenvoudig: puur vanuit het geheugen vertellen want er staat hem niets meer ter
beschikking.
De wereld der
zekerheid
Het Wenen van de laatste decennia van de negentiende eeuw is
stabiel. Er wordt meer waarde gehecht aan het geestelijke en aan de kunst. De
zin voor ritme en schoonheid resoneert( tot in de laagste klassen. ‘De kunst
bereikt altijd daar haar grootste hoogten waar zij een grote rol speelt in het
leven van een heel volk.’ Tolerantie, gemoedelijkheid en traagheid primeren. Politiek
en economie komen na gemeenschapszin.
De ouders van Stefan Zweig vertegenwoordigen het ‘goede
joodse burgerdom’. De joden hebben zich in Wenen perfect geassimileerd. Dat is
niet alleen het gevolg van een behoefte aan veiligheid maar het beantwoordt ook
aan ‘een diepe innerlijke behoefte’. Zweigs vader is bescheiden, spaarzaam,
voorzichtig en trots. Van hem heeft Zweig een ‘gevoel van innerlijke vrijheid’.
Zijn moeder is van aristocratische komaf en cultiveert een klassengevoel.
De school in de
vorige eeuw
De oude, ‘liefdeloze en zielloze’ pedagogie regeert. Alles
in de school is, net als in de staat – en de school is het instrument van de
staat –, op stilstand gericht. Oud primeert op jong; de jeugd heeft zich te
schikken. Zij kan buigen voor ‘de onzichtbare barrière van de autoriteit, die
elk contact onmogelijk maakte’, en daardoor verlammende
minderwaardigheidscomplexen aankweken, of zij kan integendeel de drang naar
vrijheid ontwikkelen. De kunst is hiervoor het vehikel en het koffiehuis de
aangewezen plek. Jongeren vinden elkaar in een competitieve drang naar
schoonheid in dramaturgie, beeldende kunst, literatuur: ‘ons vermogen tot
enthousiasme was onbegrensd’ en de ‘drang tot artistieke productiviteit zo
ongeveer epidemisch’. Hugo von Hofmanssthal en Rainer Maria Rilke zijn de
lichtende voorbeelden. De literaire vroegrijpheid gaat ten koste van de normale
ontwikkeling van het lichaam en een gezonde belangstelling voor natuur en meisjes.
Door hun artistieke activiteiten zien Zweig en zijn generatiegenoten niet op
tijd de voortekenen van het onheil. Verschillende politieke strekkingen komen immers
in die jaren tot ontwikkeling: het socialisme, de christelijk-sociale partij
met Karl Lueger als antisemitisch voorloper van Hitler, de Duits-nationale partij
die het geweld in de politiek introduceert.
Eros mutatinus
De preutsheid van het post-Victoriaanse tijdperk leidt in de
tijd van Zweigs jongelingsjaren tot een uitermate verwrongen beleving van de
seksualiteit. Het puritanisme heeft geen religieuze gronding meer, maar toch houdt
de burgerlijke samenleving vast aan conservatieve en uitermate hypocriete
fatsoensregels. Voor jongemannen en jonge vrouwen gelden totaal verschillende voorschriften.
De jongemannen kunnen soelaas vinden in de prostitutie. Maar de angst voor
geslachtsziekten is zeer groot. Jonge vrouwen die niet worden uitverkoren,
riskeren een dor bestaan als oude vrijster. Zweig besluit dan ook dat de jeugd
van ‘nu’ (1941, wanneer hij zijn boek schrijft) er veel beter aan toe is dan de
jeugd van 1900.
Universitas vitae
Zweigs vrijheidsdrang doet hem kiezen voor filosofie en
afstand nemen van de opgeklopte studentikositeit die, volgens hem, het
slechtste van de Duitse geest in zich draagt. Hij schrijft een eerste
dichtbundel en stuurt een novelle naar het tijdschrift van Theodor Herzl. Diens
erkenning kan Zweig er niet toe brengen het zionisme te onderschrijven. Hij
vindt het een anomalie om, nu het jodendom zich zo goed (in Wenen) heeft
geïntegreerd, te pleiten voor een massale verhuizing naar een eigen land.
Zweig kiest voor het avontuur en gaat studeren in het
propere, precieze en zuinige Berlijn, een stad die snel opkomt doordat zij zich
losmaakt van alle tradities. Hij ontmoet er Rudolf Steiner, meer een verleider
dan een leider in zijn ogen. Allerlei ontmoetingen met buitengewone
personaliteiten bezorgen hem het gevoel nog nergens te staan. In België maakt Emile
Verhaeren grote indruk op hem. Zweig neemt de nederige taak op zich Verhaeren
te vertalen.
Parijs, stad van de
eeuwige jeugd
Parijs is losser en vrolijker dan Berlijn. Hij ontmoet er Léon
Bazalgette, Rainer Maria Rilke, Auguste Rodin. Hij vraagt zich af of er nu
(1941) nog plaats is voor dichters als Rilke: ‘zullen zulke zuivere, alleen de
lyrische vormgeving toegewijde dichters in onze huidige tijd van verwarring en
algemene vernietiging ooit weer mogelijk zijn?’ – en dan heeft hij nog niet
eens weet van de Shoah. Adorno zal later ook een dergelijke vraag stellen.
Zweig verblijft kort in Londen. Hij stuit er op stroefheid.
Hij woont er een lezing bij van W.B. Yeats.
Omwegen op de weg
naar mijzelf
Het provisorische leven dat Zweig in deze jaren leidt, is
een goede voorbereiding op zijn latere nomadische bestaan. Zweig begint een
manuscriptenverzameling. Hij maakt kennis met zijn bovenbuurvrouw: de dochter
van de dienstmeid van Goethe! Zijn dramaturgie kan hij uitgeven bij
Insel-verlag. Alle acteurs die in aanraking komen met zijn eerste toneelstuk, Thersites, sterven! Natuurlijk is dat
toeval, maar deze samenloop van omstandigheden doet Zweig wel nadenken over het
verschil tussen noodlot en toeval: ‘hoe
slingerend en zinloos onze weg ook lijkt af te wijken van wat we willen,
uiteindelijk leidt hij ons toch naar ons onzichtbare doel’.
Boven Europa uit
Zweig beseft dat alles waar hij zich voor de Eerste
Wereldoorlog mee bezighield, nu (1941) futiel is geworden. Hij ontmoet de
politicus Walter Rathenau. Tijdens een reis naar India ontdekt hij de waanzin
van de raszuiverheid en ook de mogelijkheid om vanuit een extern perspectief anders
naar Europa te kijken. Tijdens die reis leert hij Karl Haushofer kennen, de
bedenker van het begrip ‘Lebensraum’. Tijdens een reis naar Noord-Amerika wordt
Zweig geconfronteerd met eenzaamheid maar ook met de trots over het feit dat
zijn literaire werk daar blijkbaar zijn weg vindt.
Schittering en
schaduw over Europa
Het Europa van vlak voor de Eerste Wereldoorlog was een
wereld van vrijheid, vooruitgang en jeugdigheid, van een ‘prachtig soort
onbezorgdheid’, van een toekomstgericht bewustzijn en van een zelfvertrouwen
dat zichzelf overschatte en dat de negatieve tegenkrachten, die voortkwamen uit
een teveel aan energie, niet zag aankomen. Romain Rolland, het door Zweig zeer
gewaardeerde ‘geweten van Europa’, roept op tot waakzaamheid. Vooralsnog
verraadt het kantelende klimaat zich enkel in kleine feiten – Zweig geeft het
voorbeeld van een antisemitisch incident in een bioscoop in Tours. Het nieuws
van de moord in Sarajevo op 28 juni 1914 komt, ondanks alle voortekenen, als
een donderslag bij heldere hemel.
De eerste uren van de
oorlog van 1914
Zweig, op vakantie in De Haan, waar hij James Ensor ontmoet,
wuift tot het allerlaatste moment de oorlogsdreiging weg. Hij vertrekt met de
laatste trein naar Duitsland, waar hij vaststelt hoe duistere krachten hun weg vinden
naar een totaal irrationele uitbarsting van massasolidariteit en oorlogswil. Zweig
zelf is er niet ongevoelig voor: ‘Om de waarheid geen geweld aan te doen moet
ik bekennen dat in deze eerste demonstratie van de massa’s iets groots,
meeslepends en zelfs verleidelijks school, waaraan je je moeilijk kon
onttrekken.’ De eerste weken van 14-18 tonen een romantische, bijna rituele
drang tot uitzuivering waarbij het individu zich maar al te graag onderdompelt
in het gemeenschappelijke: ‘Alle verschillen van taal, stand, klasse, religie,
werden in dit ene ogenblik weggespoeld door het stromende gevoel van de
verbroedering.’ De ‘oerdriften’ komen boven, ‘het verlangen eenmaal uit de
burgerlijke wereld van wetten en paragrafen te breken en de oeroude instincten
van het bloed uit te leven’. In 1939 zal het anders zijn: dan gaat het om
ideologische tegenstellingen.
Zweig is in 1914 te kosmopolitisch om zich door het
nationalisme te laten meeslepen. Hij raakt geïsoleerd. De dichters kunnen niet
op tegen de propaganda. Integendeel, er zijn dichters zoals Ernst Lissauer die
zich volop voor die propaganda inzetten, ‘zonder een spoor van besef dat ze
daarmee verraad pleegden aan de ware taak van de dichter: behoeder en
verdediger van het algemeen menselijke in de mens te zijn’. Zweig ziet in een innere Migration de enige oplossing.
De strijd om de
geestelijke broederschap
De dichter, zo vindt Zweig, heeft de plicht om zich te
uiten. Het woord sorteert in die tijd nog effect, aldus Zweig. Dat in
tegenstelling tot nu (1941), nu het wereldgeweten oververmoeid is door al het
geklets op de radio. En dan was er nog geen sprake van tv en internet! Een
poging om een bondgenootschap van pacifistische intellectuelen op te zetten
levert niet veel op. Zweig vindt een baantje als frontdocumentalist en gaat in
Galicië documenten verzamelen. Wie niets doet, vindt Zweig, is schuldig, en met
zijn stuk Jeremias klaagt hij de
leugen van de oorlog aan. Vreemd genoeg heeft het stuk succes, waarvoor Zweig
enkel in de oorlogsmoeheid die al vlug na het eerste enthousiasme is ingetreden
een verklaring vindt.
In het hart van
Europa
In de strijdende landen ontstaat de tegenstelling tussen de frontsoldaten en diegenen die zich met de oorlog verrijken. Zweig verblijft in Zwitserland, de bovennationale staat die, zo vindt hij (in 1941), een voorbeeld zou moeten zijn voor heel Europa. Hij dompelt er zich onder in het rijke culturele leven van Zürich, waar hij Romain Rolland en Frans Masereel ontmoet, maar ook Henri Guilbeaux, James Joyce en Ferrucio Busoni. Samen met deze intellectuelen droomt Zweig van een ‘gemeenschappelijk Europa’.
Terug in Oostenrijk
Toevallig is Zweig getuige van de uittocht van de laatste
Habsburgse keizer, Karl: een nieuw tijdperk vangt aan. In zijn geboorteland,
dat tegen zijn wil in vanwege Versailles onafhankelijk van Duitsland moet zijn,
heersen armoede, inflatie en chaos. Zweig vestigt zich in de omgeving van
Salzburg.
De economie trekt zich niets aan van de moraal. Aasgieren
komen aanwaaien, ook uit het buitenland. De instorting van de economie leidt
vreemd genoeg niet tot een revolutie, wel tot een innerlijke revolutie: enerzijds
is er een vernieuwing van het geloof in ‘de werkelijke waarden van het leven –
werk, liefde, vriendschap, kunst en natuur’, terwijl anderzijds het geloof in
een onfeilbare politieke autoriteit instort. Door niet in te gaan op het
voorstel van Wilson om met een Volkenbond tot een duurzame wereldvrede te komen,
missen de politici een unieke kans. Deze crisis van de autoriteit krijgt een
parallel in de teloorgang van de traditie: de jeugd staat op en leeft zich uit
in experimenten: ‘eindelijk kon het grote wraakgevoel van de jeugd tegen de
wereld van onze ouders zich triomfantelijk uitleven’. Niet alleen in de kunsten
maar ook in de politiek: hier ontstaat de voedingsbodem van het fascisme.
Nogmaals de wereld in
Op reis in Italië ziet Zweig de eerste uitingen van
fascisme: de Eerste Wereldoorlog mag dan in de hoofden voorbij zijn, in de
politiek is dat zeker nog niet het geval. In Duitsland woekert de inflatie.
Niet alleen het geld, álles verliest zijn waarde. De roep om orde klinkt steeds
luider. De berooide kleinburgerij verenigt zich en is ‘ongezien bereid elk
parool te gehoorzamen, als het maar orde beloofde’. Maar voordat Hitler de
macht grijpt, is er nog, nadat de nieuwe Duitse leider na zijn mislukte coup van
1923 in de gevangenis is gezet, een kalm decennium.
In die jaren rijst Zweigs literaire ster tot aan het
firmament! Hij voelt wat het succes met hem doet; hij overweegt dat hij nu
(1941) een pseudoniem zou kiezen mocht hij die literaire carrière moeten
overdoen.
Zonsondergang
Tijdens buitenlandse reizen houdt Zweig lezingen over de
intellectuele en culturele eenheid van Europa. Hij heeft overal toegang tot de
hogere kringen. Maar, zo vraagt hij zich af, ‘zag ik zo de wereld beter?’ In
Rusland merkt hij hoe achter het schijnbare verdwijnen van de klassentegenstellingen en achter het algemene
enthousiasme en de broederschap van het vroege communisme een groot nieuw gevaar
schuilgaat. Er zijn ontmoetingen met Maxim Gorki en Benedetto Croce.
Tijdens de Salzburger Festspiele komen veel kunstenaars
langs – Zweig hekelt het artistieke snobisme. Zijn manuscriptenverzameling
breidt uit, maar hij stelt vast dat het daar een slechte tijd voor is. Het is
veeleer een tijd van afscheid nemen dan van verzamelen: ‘het is onze beproefde
generatie niet vergund verder dan het eigen bestaan te denken’. Zweig doet
onthecht afstand van zijn schatten: ‘Want als wij opgejaagden en verdrevenen in
deze tijd , die vijandig staat tegenover elke kunst en elke vorm van
verzamelen, nog een nieuwe kunst moeten leren, dan is het die van het
afscheidnemen van alles wat ooit onze trots was en onze liefde had.’
Zijn vijftigste verjaardag beleeft Zweig als een intellectueel-artistiek
hoogtepunt, maar ook als een verlangen naar een nieuwe onrust.
Incipit Hitler
Tijdgenoten herkennen de grote bewegingen van hun tijd nooit
meteen. Wanneer precies is Hitler op het toneel verschenen? Vanaf wanneer werd
hij niet meer weggelachen? Wanneer drong het besef door dat achter zijn opkomst
‘financieel en anderszins invloedrijke krachten moesten schuilgaan’? Jarenlang
werd Hitler onderschat. Zweig beschrijft nauwgezet Hitlers methode – en, wij
kunnen, als wij dat willen, parallellen ontwaren met het hedendaagse extreemrechtse
extremisme: Hitler sluit bondgenootschappen met wie hij wil uitroeien; het
stelselmatig opdrijven van aanvankelijk kleine terreurdosissen; beginnen met het
experimenteel inzetten van onverdachte groeperingen zoals
nationaalsocialistische studentenorganisaties.
Door zijn samenwerking met Richard Strauss, die uit
opportunisme heulde met het nazisme, voelt Zweig zich gecompromitteerd. Het
nazisme infiltreert in Oostenrijk. Zweig vindt in Londen een nieuw onderwerp:
Marie Stuart. Na een huiszoeking in 1934 besluit hij definitief naar het
buitenland te vluchten. Hij laat zijn huis en verzamelingen achter.
De doodsstrijd van de
vrede
Tussen 1934 en 1940 leidt Zweig in het Engelse Bath een
teruggetrokken bestaan. Hij lijdt onder de ervaring dat zijn vaderlandloosheid
oncommuniceerbaar is. Zijn ziel is vermoeid van het voortdurend opgejaagd zijn.
Hij hekelt de politieke blindheid en ‘naïviteit’ van de Engelsen in de
onderhandelingen met Hitler.
Zweig vertrekt op reis naar Zuid-Amerika. Tijdens een
tussenstop in Spanje kan hij even ervaren hoe het francisme werkt. Argentinië
en Brazilië zijn, aldus Zweig, nog niet in de ban van de zedenverruwing die
Europa na de Eerste Wereldoorlog kenmerkt. Maar je kunt in deze tijden (1939!)
van communicatie niet meer ontsnappen aan het nieuws van de wereld: ‘De ergste
vloek die de techniek over ons heeft gebracht, is dat zij het ons onmogelijk
maakt de actualiteit ook maar een seconde te vergeten.’ Terug in Europa merkt
Zweig dat er al over Oostenrijk wordt onderhandeld en dat velen hun huik naar
de wind hangen: ‘ik had te veel geschiedenis geleerd en geschreven om niet te
weten dat de grote massa altijd meteen naar de kant rolt waar het zwaartepunt
van de heersende macht zich bevindt’.
Op 13 maart 1938 is de Anschluss een feit. ‘Nu viel het
masker.’ De wereld kijkt machteloos toe hoe de vrijheden van de mensen in de
door nazi-Duitsland gecontroleerde gebieden worden ingeperkt en hoe er op
xenofobie geen beperkingen meer staan. Zweig beseft dat hij afscheid moet
nemen. Hij begint een vernederende strijd met de bureaucratie, die hem de
nodige papieren moet leveren. In Londen maakt hij nog kennis met Sigmund Freud,
die uiteraard in de gebeurtenissen een bevestiging ziet van zijn overtuiging
dat de driften sterker zijn dan de beschaving. De joden vinden een nieuwe
gemeenschappelijkheid: ‘de sinds Egypte steeds weer terugkerende
gemeenschappelijkheid van het verdreven-zijn’. Dat lijkt de missie van de joden
te zijn ‘in een waanzinnig geworden wereld’: ‘de eeuwige vraag van Job aan God
herhalen’.
Zweig, ‘die zich een heel leven lang hartstochtelijk had
ingezet voor humane geestelijke verbondenheid’, voelt zich ‘overbodig en
alleen, als nooit eerder in zijn leven. Hij verlaat het oude continent en, vrij
kort na het voltooien van zijn autobiografie, ook het leven – niet na eerst nog
deze toch nog hoopvolle conclusie te hebben geformuleerd: ‘alleen wie licht en
donker, oorlog en vrede, hoogtepunten en dieptepunten heeft meegemaakt, alleen
die heeft waarachtig geleefd’.