Schommel
Erna’s man André was
de eerste dag van zijn pensioen aan een hartaanval bezweken. Je mag dan al
gehoord hebben dat zoiets wel vaker gebeurt, sterven meteen na de pensionering,
maar voorbereid daarop is een mens nooit en dus was Erna met een leegte blijven
zitten waar zij een gevuld bestaan had verwacht. Wat de ramp dubbel erg maakte.
Bovendien had zij pech gehad met de plaats die het graf van haar man had
gekregen – het laatste perceel van een rij, helemaal in een uithoek en ver
verwijderd van de zitbanken in het centrale plantsoentje. Erna sprak er een van
de grafdelvers eens over aan: dat zij graag met haar man praatte en het lastig
vond om de duur van dat gesprek te blijven staan. De man was zelf pas weduwnaar
geworden, wat hij niet aan Erna zei, en een week later stond er een bank tegenover
André’s graf.
Zo zat Erna daar
op een dag met haar vriendin Christine, die ook weduwe was. Beide vrouwen
kenden elkaar al van voor ze getrouwd waren en Erna had het er over, hoe erg
dat toch was, en onrechtvaardig bovendien na een leven lang van hard labeur, om
op de eerste dag van je pensioen te sterven. ‘Dat doet mij denken,’ zei
Christine, ‘aan die keer dat de tweedehandse auto die we hadden gekocht tijdens
de eerste rit die we maakten door zijn wiel zakte. Gelukkig reden we traag en
bleef de schade beperkt tot een afgebroken wiel. De avond voordien had de
vorige eigenaar nog met die auto op de snelweg gereden.’ ‘Tiens, dat is
grappig,’ zei Erna terwijl ze naar de kauwen keek die met plezant kabaal rond
de kerktoren aan het spelen waren, ‘André heeft ooit hetzelfde voorgehad
tijdens de laatste rit van een van de auto’s die we hebben gehad. ’t Was een
rit naar de schroothandelaar, maar daar is hij nooit aangekomen: de bodem van
de auto viel onder hem uit.’
En zo kwamen Erna
en Christine op nog andere opvallend getimede gebeurtenissen in hun levens.
Erna: ‘De allerlaatste
nacht dat we in ons eerste huis sliepen, dat krot in de Vuldersstraat waar we
vrede mee namen omdat we nog zo vervuld waren van elkaar, begon het water, dat
al een tijdje telkens als het regende door de kieren in het kapotte dak op de
zolder naar binnen waaide, dwars door het plafond op ons bed te druppelen. Dat
was nooit eerder gebeurd. Het was een teken, dat duidelijk maakte dat we geen
dag te vroeg verhuisden.’
Christine: ‘Wij
hadden voor de kinderen een schommel in de tuin. Ons laatste kind was nog maar
net het huis uit en bij zijn toenmalige vlam gaan wonen, of een storm knakte
een van de hoge populieren naast onze tuin. Het gevaarte viel gelukkig niet op
ons dak maar wel bovenop de schommel. Die was helemaal verhakkeld. De tijd van
de kinderen was voorbij.’
Beide oude
vrouwen bleven nu een tijdje zwijgend voor zich uitkijken. Naar het graf van
André, naar de kauwen rond de kerktoren, naar het uurwerk op de kerktoren.
‘Zullen we?’
vroeg Erna. ‘Ja,’ zei Christine. En ze sukkelden naar het graf van Omer.