Sarcofaag
Het voelde vreemd aan, vond Leon, twee keer op één dag zo
hartelijk om de dood te lachen. Het had iets van tarten, besefte hij, en hij
voelde zich daar een beetje ongemakkelijk bij.
Eerst was hij bij zijn ex-vrouw op bezoek gegaan, ze
herstelde van een heelkundige ingreep en hij vond dat ze er grauw en mager
uitzag maar dat durfde hij haar natuurlijk niet te zeggen. Hun dochter, die nog
altijd thuis woonde, had hem binnengelaten. Hij trof Veronica aan in haar
favoriete stoel bij het raam waardoor zij de wolken voorbij zag zeilen. Dat had
hij in deze kamer ook vaak gedaan want hij had hier enkele jaren zijn bureau gehad.
‘Ga zitten,’ zei zijn ex en dat deed hij. Tegenover haar.
De kachel stond veel
te hoog.
Het gesprek stuiterde alle kanten op. Er hing een prettig
aandoende elektriciteit tussen beide voormalige echtelieden – een oude vonk
knetterde heen en weer en het kwam hem voor alsof zij daar samen, na al die
jaren, een soort van licht uitstraalden. Maar dat beeldde hij zich in,
natuurlijk. Ze hadden het over de operatie, over het herstel, over de dochter (die
zich op haar kamer had teruggetrokken) en over de zoon die de wereld aan het
rondtrekken was. ‘Hij heeft me gisteren nog een bericht gestuurd vanuit
Zimbabwe,’ zei Leon. ‘Hij lijkt het goed te stellen.’ Leon wist dat zijn zoon
veel meer contact onderhield met zijn moeder, en dus ook dat deze informatie voor
haar geen nieuws was. ‘Ja,’ kaatste Veronica terug, ‘hij reist wat af, hé?’
‘À propos,’ zei Leon op een gegeven moment. ‘Dat heb ik je
nog niet verteld. Ik heb vorige zaterdag mijn laatste oom begraven.’ Hij zag
zijn ex schrikken. Waarop ze plompverloren vroeg: ‘Is hij dan gestorven?’ ‘Ja,
dat hoop ik voor hem!’, lachte Leon en ze kregen nu allebei de slappe lach.
Aan dat plezierige moment moest Leon even later terugdenken
toen hij in de kringloopwinkel de nieuwe lading boeken aan het scannen was, het
hoofd naar rechts gebogen om de titels op de rug te lezen. Hij ving een
gesprekje op tussen de gerant en een klant, die achter hem aan de kassa stonden.
‘Ben je misschien van plan om dood te gaan?’ De gerant.
‘Nog niet meteen maar het zal er uiteindelijk toch wel eens
van komen.’ De klant.
Dat vond Leon buitengewoon grappig en hij moest glimlachen. Op
weg naar de kassa vond hij op de tafel vol keukengerief nog een sierbord met het
opschrift ‘Stad Oudenaarde’ en twee in lendendoek gehulde en een knots dragende
mannen die het wapenschild van die plaats overeind houden. Toen hij afrekende –
nog geen vijftien euro voor een roman van Anker, twee Updikes en twee boeken
van Ingmar Bergman: Goede bedoelingen en
Scènes uit een huwelijk – vroeg hij de
gerant wat hem die gekke vraag had doen stellen. Een boek over Egyptische sarcofagen
was de aanleiding geweest.
En daarna was Leon naar huis gereden en had hij zich – heel even maar – onbehaaglijk gevoeld.