zaterdag 28 februari 2015

los ingeslagen 198



(8 september 2001)

Hoe opmerkelijk is het niet dat het tot vele mensen niet doordringt wat er te gebeuren staat: al die bedrijven die over kop gaan, opnieuw vele duizenden die hun werk verliezen, de niet te negeren signalen dat de vette jaren voorbij zijn. De mensen hebben nooit willen erkennen dat de geschiedenis een golfbeweging is, en zeker de economische geschiedenis. Even zeker is het dat er na voorspoed tegenspoed volgt, als dat er na een gelukte oogst, of een reeks van hooguit twee of drie gelukte oogsten, een periode van droogte en honger aanbreekt. De selectieve blindheid, die maakt dat mensen dat niet onder ogen zien, lijkt mij een zeer menselijke trek.

Hiermee kan in verband worden gebracht wat ik vandaag bij Brodsky (Tussen iemand en niemand, 50) lees (over de Russische dichteres Anna Achmatova): ‘Ze wist niet alleen dat de gevoelens en inzichten in haar werk tamelijk normaal waren, maar ook dat de tijd, die nu eenmaal in herhalingen vervalt, ze universeel zou maken. Ze bevroedde dat de geschiedenis, net als wie eraan onderworpen is, maar een zeer beperkte keus heeft.’ Het aantal mogelijkheden is beperkt, de dobbelsteen waarmee God dobbelt, telt slechts zes zijden. Maar het citaat is interessant, alvast omwille van twee zaken die opvallen. (1) Volgens Achmatova heeft de geschiedenis ‘keus’ en (2) de tijd vervalt – en niet valt – in herhalingen.

*

Joseph Brodsky spreekt in zijn essay over de Russische dichteres Anna Achmatova (Tussen iemand en niemand, 42) met betrekking tot dichters van ‘onverwisselbare gevoeligheid’. Stel dat ik een dichter ben, wat uiteraard ter discussie kan worden gesteld, wat zou dan mijn ‘onverwisselbare gevoeligheid’ kunnen zijn? En stel dat ik die ‘onverwisselbare gevoeligheid’ voor mezelf zou kunnen definiëren, in welke mate zou ik dan vrede kunnen nemen met de ‘onverwisselbaarheid’ ervan?