(8 september 2001)
Hoe opmerkelijk is het niet dat het tot vele mensen niet
doordringt wat er te gebeuren staat: al die bedrijven die over kop gaan,
opnieuw vele duizenden die hun werk verliezen, de niet te negeren signalen dat
de vette jaren voorbij zijn. De mensen hebben nooit willen erkennen dat de
geschiedenis een golfbeweging is, en zeker de economische geschiedenis. Even
zeker is het dat er na voorspoed tegenspoed volgt, als dat er na een gelukte
oogst, of een reeks van hooguit twee of drie gelukte oogsten, een periode van
droogte en honger aanbreekt. De selectieve blindheid, die maakt dat mensen dat
niet onder ogen zien, lijkt mij een zeer menselijke trek.
Hiermee kan in verband worden gebracht wat ik vandaag bij
Brodsky (Tussen iemand en niemand,
50) lees (over de Russische dichteres Anna Achmatova): ‘Ze wist niet alleen dat
de gevoelens en inzichten in haar werk tamelijk normaal waren, maar ook dat de
tijd, die nu eenmaal in herhalingen vervalt, ze universeel zou maken. Ze
bevroedde dat de geschiedenis, net als wie eraan onderworpen is, maar een zeer
beperkte keus heeft.’ Het aantal mogelijkheden is beperkt, de dobbelsteen
waarmee God dobbelt, telt slechts zes zijden. Maar het citaat is interessant,
alvast omwille van twee zaken die opvallen. (1) Volgens Achmatova heeft de
geschiedenis ‘keus’ en (2) de tijd vervalt – en niet valt – in herhalingen.
*
Joseph Brodsky spreekt in zijn essay over de Russische
dichteres Anna Achmatova (Tussen iemand
en niemand, 42) met betrekking tot dichters van ‘onverwisselbare
gevoeligheid’. Stel dat ik een dichter ben, wat uiteraard ter discussie kan
worden gesteld, wat zou dan mijn ‘onverwisselbare gevoeligheid’ kunnen zijn? En
stel dat ik die ‘onverwisselbare gevoeligheid’ voor mezelf zou kunnen
definiëren, in welke mate zou ik dan vrede kunnen nemen met de
‘onverwisselbaarheid’ ervan?