Oortje 2
De muzikale voorkeur
die ik vanaf mijn twaalf, dertien jaar begon te ontwikkelen, werd door mijn
ouders, vooral door mijn vader, weggehoond. Of er heerste toch in elk geval een
grote, om niet te zeggen totale onverschilligheid. Achteraf gezien kan ik er
nog enig begrip voor opbrengen want veel verder dan de kitschrock die de Top 30
mijn naar muziek hunkerende generatie voorschotelde, kwam ik voorlopig helaas
niet. Maar de onverschilligheid werd niet door smaak ingegeven, vrees ik.
Mij werd met alle
middelen duidelijk gemaakt dat ik in de aanwezigheid van mijn ouders maar beter
niet kon afstemmen op radiozenders die ‘ketelmuziek’ ten gehore brachten. Dat
was problematisch want we spreken over een tijd waarin niet iedereen over een
computer, laptop, smartphone, iPod en -Pad beschikte en daarop naar hartenlust
iTunes, YouTube, Spotify, LastFM, Deezer en wie weet ook nog eens een zelf in
alle legaliteit aangeschafte cd kon loslaten. Andere radio’s dan deze die in de
aan elkaar palende keuken en woonkamer stonden, waren er aanvankelijk niet in
huis, behalve de transistor in de badkamer die door mijn vader werd gebruikt om
tijdens de dagelijkse scheerbeurt naar het nieuws te luisteren.
Zo sterk was de
banvloek, en even sterk ook de schrik voor mijn vader, dat ik er mij lange tijd
zelfs voor heb geschaamd dat ik vatbaar was voor de primitieve ritmes van werkschuwe
beatniks en androgyne glamourrockers. En dan waren de foto’s van deze lui mijn
ouders nog niet eens onder ogen gekomen: de in het kruis strak aangespannen glitterpakjes,
de plateauzolen, de ongewassen of juist veel te knullig getrimde haardossen en de
geschminkte tronies! Mijn moeder hield, hier net als in alle andere kwesties,
zoveel mogelijk de kerk in het midden. Wat er onder meer op neerkwam dat zij niet
eens probeerde mij te verdedigen tegen mijn geen tegenspraak duldende vader. Maar
ze legde ook geen enkele belangstelling aan de dag voor mijn ontluikende
liefhebberij – dat zou alvast hebben ingehouden dat ze minstens aanvaardde dat ik
er een andere muzikale smaak op nahield, maar ook dat geluk was mij niet
beschoren. Ook uit de hoek van broer en zus viel geen heil te verwachten want
zij lagen met de vijf en zes jaar dat zij ouder waren een straat voor – hoewel,
ik zou hen vlugger bijbenen dan verwacht kon worden.
Alles wat met pop
en rock-‘n-roll te maken had en dus los kwam te staan van de thuiscanon, kon in
deze omstandigheden enkel in de – zoals in de terugblik moet worden vastgesteld
– zeer vruchtbare bodem van de clandestiniteit kiemen.
Mijn verzet tegen
de intensifiërende beknotting van mijn muzikale voorkeur verliep parallel met
het afstand nemen van de kilte die mij omringde. De desintegratie van ons gezin
heeft een soundtrack.
Bij het opzoeken
van de schaarse toegangswegen tot mijn muziek moest ik mij in verboden zones
begeven. Mijn overtreding van de huiselijke bepalingen vond overigens een
wonderlijke spiegeling in de wederrechtelijkheid waarmee avonturiers in die
jaren van op zee bijdroegen tot de verspreiding van de Angelsaksische popcultuur.
Dat Radio Mi Amigo en Radio Veronica vehikels van kapitalistische indoctrinatie
en consumentisme waren, bleef voor de weinig ideologisch gevormde eenling die
ik toen was alsnog verhuld achter het door die hyperliberale vrijbuiters kundig
opgezette scherm van romantische heroïek.
De Engelstalige
Radio Caroline was reclamevrij en dus grotendeels anarchistisch of dan toch enkel
door de platenfirma’s gesponsord. Deze piraat genoot mijn voorkeur. Hoe vaak
heb ik er niet naar liggen luisteren, ’s avonds onder de lakens, wanneer alle
lichten al uit waren en mijn moeder op basis van het duister onder mijn deur
concludeerde dat ik sliep. Dat luisteren deed ik met behulp van een oortje.
Ik noem het ding
dat ik toen in mijn oor propte nu een oortje – ook al raakte die term pas recentelijk
door de wielerverslaggeving ingeburgerd. Het ging nog niet om de dubbele, naar
de oorschelp gemodelleerde, ronde en met een verzachtend stofje overtrokken
luidsprekerdopjes die je nu nog vaak ziet, maar om één enkele oordop waarin een
luidsprekertje zat ingewerkt en die door middel van een draad verbonden was met
het in bed meegesmokkelde radiootje dat ik had gewonnen in een wedstrijd van
het tv-programma ‘Tip Top’ – dat was de enige keer dat ik ooit iets gewonnen
heb maar het moet gezegd, ik heb nooit veel aan wedstrijden deelgenomen. De
oordop bestond uit een korte, ongeveer één centimeter lange cilinder aan het
uiteinde waarvan het geluid doorheen een klein gaatje naar buiten stroomde. Deze
cilindervormige oordop diende in de gehoorgang te worden gepropt, wat niet
altijd comfortabel was, zeker niet als je op dat oor ging liggen. En hij was
van wit plastic vervaardigd, wat als minder prettige nevenwerking had dat het
ding op den duur een bruine aanslag vertoonde.