9 augustus 2013
De uitbater van het Hôtel des Voyageurs in Cronat heet François.
Zijn hotel moet zowat het enige of het enige overgebleven hotel zijn in de
wijde omtrek. En zo afficheert hij het ook op het kaartje dat hij ons trots
toestopt wanneer we ’s ochtends aan het ontbijt zitten en aan de praat geraken.
We zien een schematische voorstelling van de D979, die, op de zuidgrens van
Bourgondië, van Nevers over Decize en Bourbon naar Digoin voert. Nevers en
Digoin liggen ongeveer honderd kilometer uit elkaar. En ergens halverwege,
tussen Decize en Bourbon, ligt hotel annex bar annex restaurant annex cybercafé
annex pizzeria annex brasserie des
Voyageurs. Je kunt er ook sigaretten kopen. Vooral dat laatste lokt veel
klanten, en vele rokers blijven er verstokt aan de toog hangen voor un demi of un rouge. Op zo’n momenten zou je het zelfs nog gaan betreuren dat
die stamgasten niet meer aan de zinc kunnen
paffen, hun voeten geplant in een poel van peuken. Kijk, daar stapt er weer eentje
de zaak binnen. Toogwaarts, blauwe Gauloises, een fris landwijntje voor de neus.
Er wordt nauwelijks een woord gezegd: dit is een dagelijks ritueel. Klant en patron voeren een onduidelijk handeltje.
Enkele flappen van vijftig veranderen van eigenaar, ik heb de indruk dat het
iets met paardenrennen te maken heeft maar dat wordt niet helemaal duidelijk.
Wat wel duidelijk is, is dat deze hotelier een soort van schaduwburgemeester
is, een die zijn zaakjes drijft met gokverslaafde en alcoholische Cronatianen, een
die nooit vies is van een onderhandse transactie annex confirmerende tractatie.
Daar staat de tweede rouge al klaar. François
heeft de hele onderwereld van Cronat en omstreken in zijn zak en wordt daar
zelf absoluut niet slechter van.
Het wordt helemaal fraai wanneer François uitpakt met zijn
persoonlijke geschiedenis. J’ai mené une
vie de patachon. Hij voert hier al veertig jaar de zaak. Nooit iets anders
gedaan? Wacht, zegt hij, en hij haalt in de aanpalende ruimte een paar foto’s
boven water. Een van een vliegdekschip, een ander van een paddenstoelwolk.
François heeft gediend in de Force Navale.
Hij is in vijf en een half jaar overal geweest: Corée, Chine, Mururoa. Ja, de Franse atoomproeven. Neen, bij het
kelderen van de Rainbow Warrior was hij niet aanwezig. Gelukkig maar, zeg ik,
of je was mijn beste vriend niet meer. Maar ik kan die paddestoel niet uit mijn
hoofd zetten. François toont fier de tekening van het vliegdekschip op zijn
T-shirt. De Charles de Gaulle, pocht hij. Glunderend.
En dan komt er weer iemand
binnen die naar sigaretten taalt en François verdwijnt achter zijn toog.
François runt het hele zaakje alleen, krijg ik zo de indruk.
Zeven dagen op zeven, elke week, maand, jaar in jaar uit. Tabak, bar, restaurant
– maar ook: salle de fêtes en
achterin een heus zwembad met massagetafel. Het lijken wel leuke feestjes, die
hier worden georganiseerd. Het duurt niet lang of François – daar is ie weer,
blij met de belangstelling! – vertrouwt ons zijn hartsgeheimen toe: hij is
getrouwd met een vrouw die veertig jaar jonger is dan hij. En hij is niet de
enige! In de regio zijn er wel meer huwelijken tussen ongelijke leeftijden. Ook
van oudere vrouwen met jonge mannen! Ja, we organiseren hier privéfeestjes.
Daar is toch niets mis mee? De ontboezeming van François lijkt in tegenspraak
met iets wat hij gisterenavond zei, toen we aperitiefden op zijn terras. We
hadden het over zijn leeftijd. Dat hij over enige tijd met pensioen zou gaan.
(Hoewel ik niet de indruk had dat hij dan meteen zou stilvallen.) Ik bestelde een
biertje. Hij had Heineken en 1469. Dat werd dus een quatorze-soixante-neuf: alles liever dan Heineken. Ik lokte
François uit zijn kot: soixante-neuf,
année érotique! Hij beet onmiddellijk: Je
le fais encore tous les jours… En na een korte pauze tijdens dewelke ik gespeeld
sceptisch een wenkbrauw optrok: …dans mes
rêves.
Een ferm kaliber, die François. Hij zei ook nog, ’s avonds
op dat terras, dat er een groep wielertoeristen op komst was – maar die groep kregen
we nooit te zien. Wel had hij een gezelschap Italiaanse seizoenarbeiders te
gast. Ze aten ook van het buffet, speelden buiten op het terras (want ze
rookten) nogal luidruchtig maar toch gedisciplineerd kaart (hoewel het niet
duidelijk was of ze nu ruzieden of alleen maar discuteerden) en gingen vroeg
naar bed. Ze spraken een dialect dat, bij navraag, Milanees bleek te zijn. Een
van hen had een onbeschaamde blik, vond S. Een ander was opvallend afzijdig en
stil. Melancholie in de ogen. Heimwee wellicht.
Toen wij de volgende ochtend opstonden, was hun busje al
verdwenen. En stond de tv alweer aan, en aan de toog hing een verzopen schuit die
niet zo’n belangwekkende oorlog had verloren als deze die François, ook al druk
in de weer, in de Pacific had gewonnen.