Kurt Erich Suckert, zoon van een Duitse vader en een
Italiaanse moeder, had tijdens de Tweede Wereldoorlog als officier in het
Italiaanse leger de rang van kapitein. In zijn autobiografische roman Kaputt, gepubliceerd onder de nom de plume Curzio Malaparte, staat een
portretfoto. Suckert/Malaparte draagt een zwarte stropdas op een zwart hemd.
Kaputt behandelt
het tweetal oorlogsjaren, van de zomer van 1941 tot de zomer van 1943, waarin
Suckert/Malaparte als oorlogscorrespondent in de Oekraïne, Polen en Finland de
oorlogshandelingen – maar toch vooral de gevolgen van de oorlogshandelingen – kon
waarnemen, alvorens uiteindelijk, na de val van Mussolini, wanneer dus de
kansen van de Asmogendheden al volop aan het keren waren, naar Italië,
meerbepaald naar Napels terug te keren: Malaparte woont op een in de zee
vooruitstekende rots van het voor Napels gelegen eiland Capri. Zijn zelf
ontworpen villa is modernistisch.
Kaputt is een
compilatie van verhalen, gevat in zes naar dieren genoemde delen: ‘De paarden’,
‘De ratten’, ‘De honden’, ‘De vogels’, ‘De rendieren’, ‘De vliegen’. Malaparte
houdt de verhalen samen door middel van – soms wat geforceerde – verbindingen
(aan het eind van verhaal A jankt een hond, wat doet denken aan verhaal B
waarin een andere hond een rol speelt), maar ook door middel van herhalingen,
ritmes, nauwkeurig uitgezette motieven, wat zijn boek iets zeer muzikaals geeft,
als een nauwkeurig bedachte compositie. Zo duiken de vliegen, die in het
laatste deel een belangrijke rol spelen als lijken- en kadaverruimers, heus
niet pas in dat laatste deel voor het eerst op: Malaparte heeft hun komst
zorgvuldig voorbereid door hier en daar in de eerdere delen al eens
onnadrukkelijk vliegen aanwezig te laten zijn.
De verhalen passen in een breder kader, maar kunnen op
zichzelf functioneren. Met sommige verhalen uit Kaputt is dat zeker het geval. Ik denk aan het verhaal – dat helaas
wellicht helemaal geen verhaal is maar bittere werkelijkheid – van de Russische
krijgsgevangenen die gesorteerd worden naar hun vermogen om te lezen. Diegenen
die kunnen lezen, verbergen dat niet want ze hopen op een beter leven. Ten
onrechte: de SS’ers, die deze triage uitvoeren, hebben liever geen
‘intellectuele’ communisten.
Kaputt is, als
roman, zelf ook een verhaal, een waarin de hoofdpersoon, dobberend op de ferme
golfslag van de Europese storm WO II, aan het eind ánders is dan in het begin.
In het begin zien we de ikfiguur, die ‘Malaparte’ heet (hij wordt één enkele
keer zo aangesproken: ‘Herr Malaparte’), floreren in het gezelschap van
aristocraten en hoge piefen uit het Duitse leger. Zelf een zwarthemd, neemt hij
wel enigszins afstand van de ideologie die hij verondersteld wordt te helpen
uitdragen en van de oorlogshandelingen die daar het gevolg van zijn. Maar hij
doet dat niet genoeg om vrijuit te gaan. Als hij al afstand doet, dan zeker
niet uitdrukkelijk, hoogstens ironisch, zich verstoppend achter zijn
welbespraaktheid en achter de (schijnbare) ongedwongenheid die gepaard gaat met
het copieuze eten en vooral drinken: in die omstandigheden mag een zot al eens
de waarheid zeggen, het wordt door de vingers gezien. (We weten natuurlijk niet
in hoeverre Malaparte de rol die hij hier speelde achteraf ‘politiek correct’
heeft gemaakt. Toch moet het gezegd: hij is zeker niet mals voor zichzelf.)
Naarmate Malaparte met steeds meer en steeds gruwelijkere
gruwelen wordt geconfronteerd, begint hij in te zien dat hij gevangen zit in
zijn positie, in zijn uniform, in zijn nationaliteit. Hij kan niet anders dan
machteloos toekijken. Zijn wandeling door het getto van Warschau,
gechaperonneerd door een SS’er die eruitziet als een 'blonde engel' (lang,
beeldschoon, scherp gesneden gelaatstrekken, smetteloos u niform, blauwe ogen
die van onder de staalhelm priemen), vormt wat het inzicht betreft in de, zelfs
voor een fascist, volkomen onaanvaardbare implicaties van het nazi-racisme, een
betreurenswaardig dieptepunt. En wat doet Malaparte? Hij stelt vast: ‘Het was
afschuwelijk om niets te kunnen doen.’ Maar hij schrijft het wel allemaal op en
daarmee heeft hij toch veel wiedergutgemacht.
Zo wordt Kaputt
uiteindelijk (publicatiedatum 1944, Italië is ‘bevrijd’) een forse aanklacht tegen
de oorlog. Of juister, tegen de aard van het beest dat oorlogvoert. Paarden,
ratten, honden, vogels, rendieren en vliegen, ja, maar toch bovenal: mensen –
en in het rijtje komt de mens er zeker niet als fraaiste uit. ‘Als deze oorlog
doorgaat, worden we allemaal als wilde beesten.’ Je kunt van de Tweede
Wereldoorlog en de graad van onmenselijkheid die erin werd bereikt veel zeggen,
maar niet dat er geen einde aan is gekomen. Er zijn grenzen in overschreden en
een oude wereld van gratie, harmonie en voortreffelijkheid (maar ook veel
hypocrisie en sociale ongelijkheid natuurlijk) is tenondergegaan, en het is
zeker zo dat door het opbod van geweld en wraak iedereen wreed geworden is en
daarover beschaamd moet zijn – maar er is misschien toch nog hoop op beterschap.
Tussen de puinhopen van Napels wordt, in het laatste hoofdstuk, een begin
gemaakt met een nieuwe vormelijkheid waarmee de naakte mens zich opnieuw wil
bedekken. Dat heet: beschaving.
Kaputt is een
onvergetelijk boek. U weet vast al heel veel over de oorlog, maar vanuit dit
standpunt hebt u hem nog nooit beleefd: het standpunt van de zich tegen de
macht aanschurkende, machteloze medeplichtige. Sommige beelden zullen u altijd
bijblijven, ze zijn onontkoombaar. Met Kaputt
toont Malaparte de kracht van literatuur aan: de waarheid vertellen met
verzinsels; esthetiek in dienst van een hogere moraliteit.
Esthetiek, ja, want dat is Malaparte zeer zeker: een
estheet. Kleuren en geuren zijn in dit boek zeer nadrukkelijk aanwezig. En
geluiden. Zelden een zo zintuiglijk boek gelezen. Soms krult hij zijn rozige en
lichtgroene zinnen iets te nadrukkelijk om de drek van de oorlog heen:
esthetiseren kan in de schaduw van het onuitsprekelijke pijnlijk worden. Soms
vertrouwt hij te zeer, pijnlijk zeer, op de kracht van het contrast om zijn
waarheid (die grauw en bruin en zwart is, en rood van het bloed) beter te doen
uitkomen.
*
Wat is dan die waarheid? Dat wordt duidelijk in het
laatste deel waarin Malaparte zijn terugkeer in het platgebombardeerde Napels
beschrijft. De stad ligt in puin, overal liggen de ontbindende lijken en
kadavers te stinken, de vliegen doen zich eraan te goed. Maar het leven gaat
door. Overblijvers struinen het puin af op zoek naar iets bruikbaars, naar
voedsel, naar water. Opeens bereikt vanuit de kathedraal een gerucht het in de catacombes
ondergedoken volk. Hier wordt duidelijk dat de kracht van het bloed, de kracht
van het geloof in een levensenergie, de kracht van het geloof tout court de
mens op de been houdt zodat hij ook na de gruwel kan voortleven. Kaputt, een woord dat volgens een
bepaalde etymologie niet alleen ‘stuk’ betekent of ‘in gruzelementen’ maar ook
‘offer’, wordt op die manier niet alleen een anti-oorlogsroman maar ook een
pleidooi voor het leven, ondanks alles, omdat er niets anders is.