De ring en de reis.
De ring die ik nu aan de ringvinger van mijn linkerhand
draag, vertrok maar moeizaam op reis en het is een half mirakel dat ik hem nog
heb.
Het begon onder een slecht gesternte: we waren nog maar de
straat uit en ik merkte dat mijn ring, die ik anders altijd draag, niet aan
mijn vinger zat. Terug naar huis want zonder ring konden we toch niet op reis.
Maar de demarche bleek vruchteloos. Ik zocht op alle plaatsen waar ik het
laatste halfuur was gepasseerd en waar ik mogelijkerwijs mijn ring had
afgedaan, maar ik vond hem niet. Dus toch maar zonder vertrokken.
We reden drie dagen zuidwaarts. Zonder ring. Na een dag of
twee dacht ik er niet meer aan. Ik keek dan ook vreemd op toen we, op onze
camping aangekomen, de luchtmatras uitlaadden: daar lag mijn ring doodleuk op –
’t was eigenlijk bizar dat hij bij het uit de auto halen van de matras niet
gewoon in de auto achter een zetel was gevallen, of ergens op de grond tussen
het gras. Neen, die ring wilde gewoon teruggevonden worden.
Enkele dagen later was ik in de weer met campingspullen: een
handdoek ophangen aan de wasdraad of het gasfornuis aan de praat krijgen, ik
weet het niet meer. Toen hoorde ik, zijdelings, iets vallen en waar ik er anders misschien geen aandacht aan zou
hebben besteed, deed ik het nu wel. En gelukkig maar want het was: mijn ring.
Door een of andere manipulatie (te ingewikkeld om hier te beschrijven en
trouwens, het kan niet want ik weet eigenlijk niet om welke manipulatie het
ging) was hij van mijn vinger geschoven en op de grond gevallen. Een stalen
ring die op het gras valt, maakt niet veel lawaai. Toch
had ik het gehoord. En ik had gekeken. En toen ik mijn ring opraapte, besefte
ik dat ik hem andermaal bijna was kwijtgespeeld.
Zo is de ring behouden gebleven, heeft hij de hele reis
meegemaakt en zit hij nu opnieuw waar hij moet zitten: aan de ringvinger van mijn linkerhand.